This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62021CJ0100
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 maart 2023.
QB tegen Mercedes-Benz Group AG.
Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van wetgevingen – Goedkeuring van motorvoertuigen – Richtlijn 2007/46/EG – Artikel 18, lid 1 – Artikel 26, lid 1 – Artikel 46 – Verordening (EG) nr. 715/2007 – Artikel 5, lid 2 – Motorvoertuigen – Dieselmotor – Emissie van verontreinigende stoffen – Klep voor de recirculatie van uitlaatgassen (EGR-klep) – Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (NOx) die wordt beperkt door een ‘thermovenster’ – Manipulatie-instrument – Bescherming van de belangen van een individuele koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument – Recht op schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de autofabrikant – Wijze van berekening van de schadevergoeding – Doeltreffendheidsbeginsel – Artikel 267 VWEU – Ontvankelijkheid – Voorlegging aan het Hof door een alleensprekende rechter.
Zaak C-100/21.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 maart 2023.
QB tegen Mercedes-Benz Group AG.
Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van wetgevingen – Goedkeuring van motorvoertuigen – Richtlijn 2007/46/EG – Artikel 18, lid 1 – Artikel 26, lid 1 – Artikel 46 – Verordening (EG) nr. 715/2007 – Artikel 5, lid 2 – Motorvoertuigen – Dieselmotor – Emissie van verontreinigende stoffen – Klep voor de recirculatie van uitlaatgassen (EGR-klep) – Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (NOx) die wordt beperkt door een ‘thermovenster’ – Manipulatie-instrument – Bescherming van de belangen van een individuele koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument – Recht op schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de autofabrikant – Wijze van berekening van de schadevergoeding – Doeltreffendheidsbeginsel – Artikel 267 VWEU – Ontvankelijkheid – Voorlegging aan het Hof door een alleensprekende rechter.
Zaak C-100/21.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:229
Zaak C‑100/21
QB
tegen
Mercedes-Benz Group AG, voorheen Daimler AG
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Ravensburg)
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 maart 2023
„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van wetgevingen – Goedkeuring van motorvoertuigen – Richtlijn 2007/46/EG – Artikel 18, lid 1 – Artikel 26, lid 1 – Artikel 46 – Verordening (EG) nr. 715/2007 – Artikel 5, lid 2 – Motorvoertuigen – Dieselmotor – Emissie van verontreinigende stoffen – Klep voor de recirculatie van uitlaatgassen (EGR-klep) – Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (NOx) die wordt beperkt door een ‘thermovenster’ – Manipulatie-instrument – Bescherming van de belangen van een individuele koper van een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument – Recht op schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de autofabrikant – Wijze van berekening van de schadevergoeding – Doeltreffendheidsbeginsel – Artikel 267 VWEU – Ontvankelijkheid – Voorlegging aan het Hof door een alleensprekende rechter”
Harmonisatie van wetgevingen – Motorvoertuigen – Emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen – Verordening nr. 715/2007 – Manipulatie-instrument – Begrip – Instrument dat afhankelijk van de buitentemperatuur en de hoogte de doelmatigheid van het systeem voor de recirculatie van verontreinigende gassen van een voertuig vermindert bij normaal gebruik van dat voertuig – Daaronder begrepen
(Verordening nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, punt 10, 4, lid 2, en 5, lid 1)
(zie punt 58)
Harmonisatie van wetgevingen – Motorvoertuigen – Emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen – Richtlijn 2007/46– Verordening nr. 715/2007 – Verplichtingen van de fabrikanten met betrekking tot de goedkeuring – Verbod op het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen – Uitzonderingen – Bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en verzekering dat het voertuig veilig werkt – Omvang – Instrument dat afhankelijk van de buitentemperatuur en de hoogte de doelmatigheid van het systeem voor de recirculatie van verontreinigende gassen van een voertuig vermindert bij normaal gebruik van dat voertuig – Daarvan uitgesloten
[Verordening nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 2, a)]
(zie punten 60‑66)
Harmonisatie van wetgevingen – Motorvoertuigen – Emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen – Richtlijn 2007/46– Verordening nr. 715/2007 – Beschermde belangen – Begrip – Bijzondere belangen van de koper – Daaronder begrepen – Niet-naleving van de voor fabrikanten geldende verplichting om voertuigen op de markt te brengen die aan de regelgeving voldoen – Recht op vergoeding van de schade die de koper is berokkend – Wijze van verkrijging – Eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel, het beginsel van passende schadevergoeding en het beginsel inzake het verbod op ongerechtvaardigde verrijking
(Verordening nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 2, en 13, lid 1)
(zie punten 78‑85, 88‑96 en dictum)
Samenvatting
QB heeft in 2014 bij een autohandelaar een tweedehandsauto met een Euro 5-dieselmotor gekocht van het merk Mercedes-Benz, model C 220 CDI. Dit door de autofabrikant Mercedes-Benz Group AG (voorheen Daimler AG) in de handel gebrachte voertuig werd in 2013 voor het eerst geregistreerd. Het betreffende voertuig was uitgerust met motormanagementsoftware die leidt tot een lager uitlaatgasrecirculatiepercentage wanneer de buitentemperatuur onder een bepaalde drempel ligt. Daardoor neemt de uitstoot van stikstofoxide (NOx) toe. Deze uitlaatgasrecirculatie werkte dus slechts optimaal als de buitentemperatuur niet onder deze drempel daalde.
QB heeft bij het Landgericht Ravensburg (rechter in eerste aanleg Ravensburg, Duitsland), de verwijzende rechter, beroep ingesteld tot vergoeding van de schade die Mercedes-Benz Group hem zou hebben berokkend door het betrokken voertuig uit te rusten met een manipulatie-instrument dat volgens de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen ( 1 ) verboden is.
Ter herinnering, deze verordening heeft tot doel een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen en, meer in het bijzonder, de NOx-uitstoot van voertuigen met een dieselmotor aanzienlijk te verminderen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging. ( 2 ) In deze verordening wordt een „manipulatie-instrument” gedefinieerd als „een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn”. ( 3 ) In de richtlijn tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, zoals van toepassing op de feiten in het hoofdgeding, ( 4 ) zijn voorts de bestuursrechtelijke bepalingen en de algemene technische voorschriften opgenomen voor de goedkeuring van alle nieuwe voertuigen die binnen haar toepassingsgebied vallen, en van de systemen, onderdelen en technische eenheden die voor die voertuigen zijn bestemd, met als doel de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen ervan in de Unie te vergemakkelijken. ( 5 )
Als een individuele koper van een niet met het Unierecht overeenstemmend motorvoertuig het recht op schadevergoeding uitoefent, ligt daaraan volgens de Duitse wetgeving de veronderstelling ten grondslag dat een wet ter bescherming van een andere persoon is geschonden. ( 6 ) De verwijzende rechter heeft daarom besloten het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de vraag of de relevante bepalingen van, in het onderhavige geval, de kaderrichtlijn ( 7 ) en de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen ( 8 ), naast algemene belangen, de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan beschermen wanneer dit voertuig is uitgerust met een op grond van deze verordening verboden manipulatie-instrument. Bovendien heeft deze rechter het Hof de vraag voorgelegd of het Unierecht bij de vergoeding van de schade die een koper heeft geleden doordat zijn voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, eraan in de weg staat dat het voordeel dat voortvloeit uit het feitelijke gebruik van dit voertuig wordt verrekend met de terug te betalen aankoopprijs van dit voertuig en, indien dat niet het geval is, dit voordeel wordt berekend op basis van de totale aankoopprijs van dit voertuig.
De Grote kamer van het Hof geeft belangrijke preciseringen over het vraagstuk betreffende het recht op schadevergoeding voor de kopers van voertuigen waarvan de motor is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument dat zorgt voor een verminderde doelmatigheid van het systeem ter controle van de vervuilende uitstoot van NOx-deeltjes.
Beoordeling door het Hof
Vooraf wijst het Hof ten eerste erop dat het aan de verwijzende rechter staat om in het licht van zijn rechtspraak in voorkomend geval te beslissen of de software waarvan het door QB gekochte voertuig is voorzien, een „manipulatie-instrument” is in de zin van de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen.
Ten tweede herinnert het Hof eraan dat het verbod op manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, drie uitzonderingen kent. In het onderhavige geval is alleen de uitzondering relevant die geldt wanneer „het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren”. ( 9 ) Dit manipulatie-instrument is enkel gerechtvaardigd als het uitsluitend dient ter voorkoming van zodanig ernstige acute risico’s op schade aan de motor dat daardoor tijdens het rijden met een met dat instrument uitgerust voertuig een concreet gevaar ontstaat. Een manipulatie-instrument dat onder normale verkeersomstandigheden het grootste deel van het jaar zou moeten functioneren om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren, zou bovendien kennelijk in strijd zijn met de door deze verordening nagestreefde milieubeschermingsdoelstelling en kan dus niet worden gerechtvaardigd. Ook hierbij staat het aan de verwijzende rechter om de feitelijke beoordelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de toepassing van deze voorwaarden.
Primair verklaart het Hof in de eerste plaats voor recht dat de relevante bepalingen van de kaderrichtlijn en de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen, samen beschouwd, niet alleen algemene belangen beschermen, maar ook de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan wanneer dit voertuig is uitgerust met een op grond van deze verordening verboden manipulatie-instrument.
Het Hof herinnert er namelijk aan dat met het verbod op het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, een algemene doelstelling wordt nagestreefd die erin bestaat een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen, en dat de verplichting van de fabrikanten om consumenten en gebruikers bij hun aankoopbeslissingen objectieve en nauwkeurige informatie te verstrekken over het meer of minder vervuilende karakter van voertuigen, juist in het verlengde van deze algemene doelstelling ligt. Voor voertuigen die binnen de werkingssfeer van de kaderrichtlijn vallen, moet overigens een typegoedkeuring zijn afgegeven en deze goedkeuring kan slechts worden verleend indien het betrokken voertuigtype voldoet aan de bepalingen van de verordening betreffende de typegoedkeuring van voertuigen en met name aan die over de emissies.
Het Hof voegt daaraan toe dat de fabrikanten overeenkomstig de kaderrichtlijn niet alleen moeten voldoen aan deze eisen met betrekking tot de EG-typegoedkeuring, maar ook verplicht zijn om aan de individuele koper van een voertuig een certificaat van overeenstemming af te geven. Op grond van deze kaderrichtlijn is dit certificaat vereist voor de registratie van een voertuig en alleen daarmee mag het worden verkocht of in het verkeer gebracht. Voorts moeten de sancties waarin de kaderrichtlijn voorziet, waarborgen dat de koper van een voertuig in het bezit is van een certificaat van overeenstemming dat hem in staat stelt om het voertuig in om het even welke lidstaat te laten registreren zonder aanvullende technische documenten te moeten overleggen. Deze koper mag dus redelijkerwijs verwachten dat de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen in acht is genomen. Het Hof komt tot de slotsom dat in de kaderrichtlijn, gelezen in samenhang met de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen, een rechtstreekse relatie tussen de autofabrikant en de individuele koper van een motorvoertuig tot stand wordt gebracht teneinde de koper de waarborg te bieden dat dit voertuig in overeenstemming is met de relevante Uniewetgeving.
In dit verband stelt het Hof vast dat het evenwel niet valt uit te sluiten dat een voertuigtype waarvoor een EG-typegoedkeuring is verleend, zodat dit voertuig op de weg mag worden gebruikt, aanvankelijk door de goedkeuringsinstantie is goedgekeurd zonder dat die instantie op de hoogte is gebracht van aanwezige software zoals de software die in het onderhavige geval aan de orde is. In de kaderrichtlijn komt de situatie aan de orde waarbij pas na die goedkeuring wordt ontdekt dat een constructieonderdeel van een voertuig, bijvoorbeeld gelet op de vereisten van de verordening betreffende de typegoedkeuring van voertuigen, onrechtmatig is. Derhalve kan het feit dat een motorvoertuig met een manipulatie-instrument is uitgerust waarvan pas na de EG-typegoedkeuring voor dat voertuig is ontdekt dat het verboden is, afbreuk doen aan de geldigheid van deze goedkeuring en in het verlengde daarvan aan die van het certificaat van overeenstemming dat geacht wordt de zekerheid te bieden dat dit voertuig, als het behoort tot de reeks waarvoor typegoedkeuring is verleend, op het ogenblik van de productie aan de gehele regelgeving voldeed. Een dergelijk verboden instrument kan dus met name onzekerheid scheppen over de mogelijkheid om dat voertuig te registreren, te verkopen of in het verkeer te brengen, en uiteindelijk leiden tot schade voor de koper van een voertuig dat is voorzien van een verboden manipulatie-instrument.
In de tweede plaats geeft het Hof antwoord op de vraag of het Unierecht in essentie aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat bij de vergoeding van de schade die een koper heeft geleden doordat zijn voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, het voordeel dat voortvloeit uit het feitelijke gebruik van dit voertuig wordt verrekend met de terug te betalen aankoopprijs van dit voertuig en, indien dat niet het geval is, dit voordeel wordt berekend op basis van de totale aankoopprijs van dit voertuig. Met betrekking tot die vraag verklaart het Hof voor recht dat bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen ter zake in het recht van de betreffende lidstaat voorschriften moeten worden vastgesteld over de vergoeding van de schade die daadwerkelijk is toegebracht aan de koper van een voertuig dat is uitgerust met een dergelijk instrument, waarbij deze vergoeding in verhouding moet staan tot de geleden schade.
Het Hof herinnert om te beginnen namelijk aan zijn uitlegging volgens welke de kaderrichtlijn bescherming biedt aan de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan ingeval dit voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, zodat deze koper zich kan beroepen op zijn recht op een voertuig dat daar niet van is voorzien. Vervolgens benadrukt het Hof dat de kaderrichtlijn en de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen bepalen dat de lidstaten sancties moeten vaststellen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn en van toepassing moeten zijn in geval van overtreding van de bepalingen van deze kaderrichtlijn en deze verordening. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de koper van een motorvoertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument recht heeft op schadevergoeding van de fabrikant van dat voertuig. Inderdaad staat het aan elke lidstaat om te bepalen op welke wijze een dergelijke vergoeding wordt verkregen. Niettemin verduidelijkt het Hof dat een nationale wettelijke regeling die het voor de koper van een motorvoertuig in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om een passende vergoeding te verkrijgen voor de schade die hij heeft geleden doordat de fabrikant van dat voertuig het verbod op het gebruik van manipulatie-instrumenten heeft geschonden, niet in overeenstemming is met het doeltreffendheidsbeginsel. Onder dit voorbehoud brengt het Hof in herinnering dat de rechterlijke instanties erop moeten toezien dat de bescherming van de door de rechtsorde van de Unie gewaarborgde rechten niet leidt tot ongerechtvaardigde verrijking. De verwijzende rechter moet dus nagaan of het, ondanks de verrekening van het uit het feitelijke gebruik van het betreffende voertuig voortvloeiende voordeel, gegarandeerd blijft dat de koper een passende schadevergoeding ontvangt, voor zover wordt vastgesteld dat deze laatste schade heeft geleden doordat in zijn voertuig een verboden manipulatie-instrument is aangebracht.
( 1 ) Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen‑ en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie‑ en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1), en meer in het bijzonder artikel 5, lid 2, van deze verordening.
( 2 ) Overwegingen 1 en 6 van de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen.
( 3 ) Artikel 3, punt 10, van de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen.
( 4 ) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB 2007, L 263, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 385/2009 van de Commissie van 7 mei 2009 (PB 2009, L 118, blz. 13) (hierna: „kaderrichtlijn”).
( 5 ) Artikel 1 van de kaderrichtlijn.
( 6 ) § 823, lid 2, van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek).
( 7 ) Namelijk artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van de kaderrichtlijn.
( 8 ) Namelijk artikel 5, lid 2, onder a), van de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen.
( 9 ) Uitzondering die is opgenomen in artikel 5, lid 2, onder a), van de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen.