This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020CJ0677
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 oktober 2022.
Industriegewerkschaft Metall (IG Metall) en ver.di - Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft tegen SAP SE en SE-Betriebsrat der SAP SE.
Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Europese vennootschap – Richtlijn 2001/86/EG – Rol van de werknemers in de besluitvorming van de Europese vennootschap – Artikel 4, lid 4 – Door omzetting opgerichte Europese vennootschap – Inhoud van de overeenkomst waarover is onderhandeld – Verkiezing van werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht – Verkiezingsprocedure die voorziet in een afzonderlijke verkiezing voor vakbondsvertegenwoordigers.
Zaak C-677/20.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 oktober 2022.
Industriegewerkschaft Metall (IG Metall) en ver.di - Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft tegen SAP SE en SE-Betriebsrat der SAP SE.
Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Europese vennootschap – Richtlijn 2001/86/EG – Rol van de werknemers in de besluitvorming van de Europese vennootschap – Artikel 4, lid 4 – Door omzetting opgerichte Europese vennootschap – Inhoud van de overeenkomst waarover is onderhandeld – Verkiezing van werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht – Verkiezingsprocedure die voorziet in een afzonderlijke verkiezing voor vakbondsvertegenwoordigers.
Zaak C-677/20.
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:800
Zaak C‑677/20
Industriegewerkschaft Metall (IG Metall)
en
ver.di – Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft
tegen
SAP SE
en
SE-Betriebsrat der SAP SE
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht)
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 oktober 2022
„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Europese vennootschap – Richtlijn 2001/86/EG – Rol van de werknemers in de besluitvorming van de Europese vennootschap – Artikel 4, lid 4 – Door omzetting opgerichte Europese vennootschap – Inhoud van de overeenkomst waarover is onderhandeld – Verkiezing van werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht – Verkiezingsprocedure die voorziet in een afzonderlijke verkiezing voor vakbondsvertegenwoordigers”
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Beoordeling van de noodzaak en de relevantie van de gestelde vragen – Vraag over de uitlegging van het Unierecht – Verplichting voor het Hof om ongeldigheidsgronden te beoordelen die worden opgeworpen door een van de partijen in het hoofdgeding, maar niet worden vermeld door de verwijzende rechterlijke instantie – Geen
(Art. 267 VWEU)
(zie punten 26, 28)
Sociale politiek – Europese vennootschap – Rol van de werknemers – Door omzetting opgerichte Europese vennootschap – Overeenkomst over de regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers – Verplichting om ten minste in dezelfde mate te voorzien in elk aspect van de rol van de werknemers als bij de om te zetten vennootschap het geval is – Omvang – Nationale regeling die voor de om te zetten vennootschap voorziet in een afzonderlijke verkiezing van de door de vakbonden voorgedragen kandidaten bij de verkiezing van de werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht – Verplichting om een dergelijke afzonderlijke verkiezing in de omgezette Europese vennootschap te behouden – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling
[Richtlijn 2001/86 van de Raad, overwegingen 3, 5 en 18, en art.2, k), en 4, lid 4]
(zie punten 38‑40, 43, 45, 46, 48‑50 en dictum)
Samenvatting
Vóór haar omzetting in een Europese vennootschap (SE) in 2014 beschikte SAP, een naamloze vennootschap naar Duits recht, over een raad van toezicht die overeenkomstig het Duitse recht ( 1 ) was samengesteld uit vertegenwoordigers van de aandeelhouders en werknemersvertegenwoordigers. De door de vakbonden voorgedragen werknemersvertegenwoordigers waren verkozen in het kader van een verkiezing die losstond van die van de overige werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht. ( 2 ) Sinds haar omzetting in een SE voorziet de overeenkomst over de regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers in SAP in afwijkende regels wanneer een afgeslankte raad van toezicht wordt opgericht. In dat geval kunnen de vakbonden kandidaten voordragen voor een deel van de aan de Bondsrepubliek Duitsland toekomende zetels voor werknemersvertegenwoordigers die worden verkozen door de werknemers die in Duitsland werkzaam zijn, maar is er niet voorzien in een afzonderlijke procedure voor de verkiezing van die kandidaten.
Industriegewerkschaft Metall (IG Metall) en ver.di – Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft, twee vakbondsorganisaties, zijn in rechte opgekomen tegen het ontbreken van een dergelijke afzonderlijke verkiezing. Het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland), waarbij deze vakbondsorganisaties beroep in Revision hebben ingesteld, heeft het Hof verzocht om uitlegging van richtlijn 2001/86 ( 3 ). Volgens de verwijzende rechter voldoet de betrokken overeenkomst niet aan de vereisten van het Duitse recht ( 4 ). De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of artikel 4, lid 4, van richtlijn 2001/86 ( 5 ) niet voorziet in een lager beschermingsniveau en of hij het nationale recht in overeenstemming daarmee moet uitleggen.
De Grote kamer van het Hof oordeelt dat de in laatstgenoemde bepaling bedoelde overeenkomst over de regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers, die van toepassing is op een door omzetting opgerichte SE, moet voorzien in een afzonderlijke procedure voor de verkiezing van een bepaald aantal door de vakbonden voorgedragen kandidaten tot werknemersvertegenwoordiger in de raad van toezicht van de SE, wanneer het toepasselijke nationale recht een dergelijke afzonderlijke verkiezing vereist met betrekking tot de samenstelling van de raad van toezicht van de in een SE om te zetten vennootschap. In het kader van die verkiezing moeten de gelijke behandeling van de werknemers van die SE en haar dochterondernemingen en vestigingen, alsmede de gelijke behandeling van de daarin vertegenwoordigde vakbonden worden gewaarborgd.
Beoordeling door het Hof
Het Hof geeft eerst een letterlijke uitlegging van artikel 4, lid 4, van richtlijn 2001/86 en komt daarbij tot de slotsom dat de Uniewetgever voor de definitie van werknemersvertegenwoordigers en de mate waarin hun betrokkenheid moet behouden blijven, heeft verwezen naar de nationale wetgeving en/of praktijk van de lidstaat van vestiging van de in een SE om te zetten vennootschap.
Wat in het bijzonder de medezeggenschap van de werknemersvertegenwoordigers betreft, moet dus voor de vaststelling van zowel de personen die bevoegd zijn om de werknemers te vertegenwoordigen als de kenmerkende aspecten van de medezeggenschap die deze werknemersvertegenwoordigers in staat stellen om invloed uit te oefenen op binnen de onderneming te nemen besluiten, worden uitgegaan van de beoordelingen van de nationale wetgever ter zake en de relevante nationale praktijk.
Indien een in de nationale wetgeving vastgesteld procedureel aspect, zoals de bijzondere procedure voor de verkiezing van de vertegenwoordigers van de vakbonden, een kenmerkend aspect van de nationale medezeggenschapsregeling voor werknemersvertegenwoordigers vormt en van dwingende aard is, moet dit procedurele aspect dan ook in aanmerking worden genomen bij de in artikel 4, lid 4, van richtlijn 2001/86 bedoelde overeenkomst inzake de rol van de werknemers.
Volgens het Hof vindt deze letterlijke uitlegging steun in de context van deze bepaling. De Uniewetgever heeft immers een bijzondere behandeling willen verlenen aan SE’s die door omzetting zijn opgericht, om te vermijden dat afbreuk wordt gedaan aan de inspraakrechten die de werknemers van een in een SE om te zetten vennootschap op grond van de nationale wetgeving en/of praktijk genieten.
Het Hof is van oordeel dat deze lezing van richtlijn 2001/86 ook in overeenstemming is met het doel ervan. Zoals blijkt uit deze richtlijn ( 6 ), houdt de wens van de Uniewetgever om de verworven inspraakrechten veilig te stellen niet enkel in dat de werknemers van de in een SE om te zetten vennootschap hun verworven rechten behouden, maar ook dat die rechten worden uitgebreid tot alle werknemers van de SE, ook al bevat de nationale wetgeving geen aanwijzing in die zin. Om te verzekeren dat de vakbonden gelijk worden behandeld, kan het recht om kandidaten voor te dragen voor de verkiezingen van de werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht bovendien niet worden voorbehouden aan de Duitse vakbonden.
Volgens het Hof vindt deze uitlegging ook steun in de ontstaansgeschiedenis van richtlijn 2001/86. Daaruit blijkt namelijk dat de regeling voor SE’s die door omzetting zijn opgericht het belangrijkste struikelblok tijdens de onderhandelingen vormde. Pas met de invoering van een in artikel 4, lid 4, van die richtlijn overgenomen bepaling die specifiek geldt voor het geval van oprichting van een SE door omzetting en die waarborgt dat die oprichting niet leidt tot een inperking van de bestaande mate van betrokkenheid van de werknemers in de om te zetten vennootschap, kon de procedure tot vaststelling van de richtlijn worden voortgezet.
Ten slotte preciseert het Hof dat het recht om een bepaald aantal kandidaten voor te dragen voor de verkiezingen van de werknemersvertegenwoordigers in de raad van toezicht van een SE die door omzetting is opgericht, zoals SAP, niet kan worden voorbehouden aan de Duitse vakbonden, maar moet worden uitgebreid tot alle vakbonden die vertegenwoordigd zijn in de SE, haar dochterondernemingen en vestigingen, teneinde te verzekeren dat die vakbonden gelijk worden behandeld wat dat recht betreft.
( 1 ) § 7 van het Gesetz über die Mitbestimmung der Arbeitnehmer (wet op de medezeggenschap van werknemers) van 4 mei 1976 (BGBl. 1976 I, blz. 1153), zoals gewijzigd bij de wet van 24 april 2015 (BGBl. 2015 I, blz. 642) (hierna: „MitbestG”).
( 2 ) Krachtens § 16, lid 1, MitbestG worden de vertegenwoordigers van de vakbonden in de raad van toezicht door de afgevaardigden bij geheime stemming verkozen overeenkomstig de beginselen van de evenredige vertegenwoordiging.
( 3 ) Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB 2001, L 294, blz. 22).
( 4 ) Het gaat met name om § 21, lid 6, van het Gesetz über die Beteiligung der Arbeitnehmer in einer Europäischen Gesellschaft (wet inzake de rol van de werknemers in een Europese vennootschap) van 22 december 2004 (BGBl. 2004 I, blz. 3675, 3686), in de versie die sinds 1 maart 2020 van kracht is, waarin is bepaald dat de medezeggenschapsovereenkomst in het geval van een door omzetting opgerichte SE ten minste in dezelfde mate voorziet in elk aspect van de rol van de werknemers als bij de in een SE om te zetten vennootschap het geval is.
( 5 ) Artikel 4 van richtlijn 2001/86, dat betrekking heeft op de inhoud van de overeenkomst over de regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers in de SE, bepaalt in lid 4 dat deze overeenkomst in het geval van een door omzetting opgerichte SE ten minste in dezelfde mate voorziet in elk aspect van de rol van de werknemers als bij de in een SE om te zetten vennootschap het geval is.
( 6 ) Met name uit overweging 18, waarin staat te lezen dat het veiligstellen van de verworven rechten van werknemers betreffende hun rol in de besluitvorming van ondernemingen een grondbeginsel en een van de doelstellingen van deze richtlijn is.