Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0584

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021.
    Europese Commissie tegen Landesbank Baden-Württemberg en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR).
    Hogere voorziening – Bankenunie – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM) – Gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) – Berekening van de vooraf te betalen bijdragen voor het jaar 2017 – Authenticatie van een besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) – Motiveringsplicht – Vertrouwelijke gegevens – Rechtmatigheid van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63.
    Gevoegde zaken C-584/20 P en C-621/20 P.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:601

    Gevoegde zaken C‑584/20 P en C‑621/20 P

    Europese Commissie

    tegen

    Landesbank Baden-Württemberg
    en
    Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021

    „Hogere voorziening – Bankenunie – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM) – Gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) – Berekening van de vooraf te betalen bijdragen voor het jaar 2017 – Authenticatie van een besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) – Motiveringsplicht – Vertrouwelijke gegevens – Rechtmatigheid van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63”

    1. Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Beginsel van hoor en wederhoor – Eerbiediging daarvan in een gerechtelijke procedure – Draagwijdte – Middel dat de rechter ambtshalve aan de orde heeft gesteld – Ontbreken van authenticatie van een besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) waarbij de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) te betalen bijdragen worden vastgesteld – Geen verzoek aan partijen om hun opmerkingen over dit middel te maken – Schending van dit beginsel

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47)

      (zie punten 56‑60, 62, 66‑71, 77)

    2. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) waarbij de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) te betalen bijdragen worden vastgesteld – Geen noodzaak om in dit besluit alle gegevens op te nemen aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de berekening van deze bijdragen juist is – Afweging tussen de motiveringsplicht en het algemene beginsel van bescherming van het zakengeheim van de betrokken instellingen – Rechtmatigheid van de bepalingen van verordening 2015/63 die betrekking hebben op de berekening van de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen

      (Art. 296, tweede alinea, VWEU; richtlijn 2014/59 van het Europees Parlement en de Raad; verordening nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad; verordening 2015/63 van de Commissie, art. 4 tot en met 7 en 9 en bijlage I)

      (zie punten 102‑105, 109, 120‑122, 124, 128, 130, 137‑140, 142)

    3. Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Ontbreken van authenticatie van een besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) waarbij de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) te betalen bijdragen worden vastgesteld – Ambtshalve onderzoek door de rechter

      (Art. 263 VWEU)

      (zie punt 152)

    4. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) waarbij de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) te betalen bijdragen worden vastgesteld – Mededeling door de GAR van slechts een deel van de relevante informatie die had kunnen worden verstrekt zonder inbreuk te maken op het zakengeheim van de betrokken instellingen – Ontoereikende motivering – Nietigverklaring van het besluit

      (Art. 296, tweede alinea, VWEU; richtlijn 2014/59 van het Europees Parlement en de Raad; verordening nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad; verordening 2015/63 van de Commissie)

      (zie punten 168‑172, dictum 2)

    5. Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking daarvan door het Hof – Besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) waarbij de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) te betalen bijdragen worden vastgesteld – Handhaving van de gevolgen van dit besluit tot het binnen een redelijke termijn is vervangen – Rechtvaardiging op grond van de rechtszekerheid

      (Art. 264, tweede alinea, VWEU; richtlijn 2014/59 van het Europees Parlement en de Raad; verordening nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad; verordening 2015/63 van de Commissie)

      (zie punten 175‑178, dictum 3)

    Samenvatting

    Het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad over de berekening van de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te betalen bijdragen voor 2017 wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op Landesbank Baden-Württemberg, omdat het ontoereikend is gemotiveerd

    Het Hof komt in dit verband tot hetzelfde resultaat als het Gerecht, maar vernietigt niettemin het arrest van het Gerecht, omdat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en de omvang van de motiveringsplicht niet juist is beoordeeld

    Op 11 april 2017 heeft de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) een besluit vastgesteld waarbij werd bepaald welke bijdrage elke kredietinstelling voor 2017 vooraf aan het GAF moest betalen. ( 1 ) Tot die instellingen behoorde de Duitse kredietinstelling Landesbank Baden-Württemberg.

    Landesbank Baden-Württemberg heeft beroep tot nietigverklaring ingesteld, waarna het Gerecht het litigieuze besluit nietig heeft verklaard voor zover het betrekking had op deze instelling. ( 2 ) Volgens het Gerecht was dit besluit niet geauthenticeerd, zoals vereist is. In het belang van een behoorlijk bestuur heeft het Gerecht ten overvloede geoordeeld dat de GAR bij de vaststelling van dit besluit zijn motiveringsplicht niet was nagekomen. In dit verband heeft het Gerecht met name geoordeeld dat vrijwel geen van de gegevens waarmee de vooraf aan het GAF te betalen bijdrage was berekend, in het litigieuze besluit was opgenomen en dat de bijlage bij dit besluit onvoldoende gegevens bevatte om na te kunnen gaan of deze bijdrage juist was.

    Nadat de Commissie (zaak C‑584/20 P) en de GAR (zaak C‑621/20 P) hogere voorziening hadden ingesteld, heeft de Grote kamer van het Hof het arrest van het Gerecht vernietigd. Het Hof heeft de zaak zelf afgedaan en het litigieuze besluit nietig verklaard wegens ontoereikende motivering, voor zover het betrekking had op Landesbank Baden-Württemberg. Daarbij heeft het de omvang van de verplichting om een dergelijk besluit te motiveren echter anders beoordeeld dan het Gerecht.

    Beoordeling door het Hof

    In de eerste plaats komt het Hof tot de slotsom dat het Gerecht het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door de GAR niet de mogelijkheid te bieden om naar behoren een standpunt in te nemen over het door het Gerecht ambtshalve aan de orde gestelde middel dat er onvoldoende bewijs was dat de bijlage bij het litigieuze besluit was geauthenticeerd.

    Om te waarborgen dat het beginsel van hoor en wederhoor daadwerkelijk wordt geëerbiedigd, moet de partijen vooraf worden verzocht om hun opmerkingen in te dienen over het middel dat de Unierechter voornemens is ambtshalve op te werpen, en wel onder voorwaarden waaronder zij in staat zijn op zinvolle en effectieve wijze een standpunt over dit middel in te nemen. Dit houdt ook in dat zij in voorkomend geval de gelegenheid moeten krijgen om aan die rechterlijke instantie bewijzen over te leggen waarmee deze volledig geïnformeerd uitspraak kan doen over dit middel. Het Gerecht diende partijen er dus van in kennis te stellen dat het voornemens was zijn beslissing te baseren op dat middel over het gebrek aan authenticatie van het litigieuze besluit, en diende hun bijgevolg te verzoeken de argumenten te verstrekken die volgens hen voor het Gerecht van belang waren om uitspraak te kunnen doen over dat middel. In het onderhavige geval heeft het Gerecht de GAR noch voor noch tijdens de terechtzitting daadwerkelijk in staat gesteld om op zinvolle en effectieve wijze een standpunt in te nemen over dit middel door met name bewijzen over de authenticatie van het litigieuze besluit over te leggen.

    Na aldus te hebben vastgesteld dat het Gerecht het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, oordeelt het Hof dat de GAR de authenticatie van het hele litigieuze besluit (zowel de tekst van het besluit als de bijlage erbij) voldoende heeft verzekerd door met name gebruik te maken van het ARES-informatiesysteem.

    In de tweede plaats spreekt het Hof zich uit over de motiveringsplicht waaraan de GAR bij de vaststelling van een besluit als het onderhavige moet voldoen.

    Om te beginnen merkt het Hof op dat het Gerecht de omvang van die verplichting onjuist heeft beoordeeld, aangezien het Gerecht heeft vastgesteld dat de GAR verplicht was om in de motivering van het litigieuze besluit de gegevens op te nemen aan de hand waarvan Landesbank Baden-Württemberg kon nagaan of de berekening van haar vooraf aan het GAF te betalen bijdrage voor 2017 juist was, zonder dat de vertrouwelijkheid van sommige van deze gegevens van invloed kon zijn op die verplichting.

    De motivering van besluiten van instellingen, organen of instanties van de Unie waarbij een particuliere marktdeelnemer wordt gelast een geldsom te betalen, hoeft niet noodzakelijkerwijs alle gegevens te bevatten waarmee de adressaat ervan kan nagaan of de hoogte daarvan juist is berekend. Voorts zijn de instellingen, organen en instanties van de Unie in beginsel op grond van het zakengeheim – dat een algemeen beginsel van het Unierecht vormt – gehouden om aan de concurrenten van een particuliere marktdeelnemer geen door deze marktdeelnemer verstrekte vertrouwelijke informatie prijs te geven.

    Gelet op de logica achter het stelsel van financiering van het GAF en de berekeningswijze van de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen, die met name is gebaseerd op het gebruik van vertrouwelijke gegevens over de financiële situatie van de instellingen waarop die berekening betrekking heeft, moet de verplichting om het litigieuze besluit te motiveren worden afgewogen tegen de verplichting van de GAR om het zakengeheim van die instellingen te eerbiedigen. Deze laatste verplichting mag echter niet zo ruim worden opgevat dat het motiveringsvereiste daardoor volledig wordt uitgehold. In die zin doet de motivering van een besluit waarbij een particuliere marktdeelnemer wordt gelast een geldsom te betalen zonder dat hem alle gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan de berekening van de hoogte van dit geldbedrag nauwkeurig kan worden geverifieerd, niet noodzakelijkerwijs in alle gevallen afbreuk aan de wezenlijke inhoud van de motiveringsplicht.

    Het Hof komt dan ook tot de slotsom dat in het onderhavige geval aan de motiveringsplicht wordt voldaan wanneer de adressaten van een besluit tot vaststelling van de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen geen onder het zakengeheim vallende gegevens hebben verkregen, maar wel kennis hebben van de door de GAR gebruikte berekeningsmethode en beschikken over voldoende informatie om ten gronde te begrijpen hoe hun individuele situatie in aanmerking is genomen bij de berekening van hun vooraf aan het GAF te betalen bijdrage, rekening houdend met de situatie van alle andere betrokken instellingen.

    Voorts is het Hof het niet eens met de vaststelling van het Gerecht dat de niet-nakoming van de motiveringsplicht van de GAR, wat betreft het gedeelte van de berekening van de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen dat verband hield met de aanpassing aan het risicoprofiel van de betrokken instellingen, te wijten was aan de onrechtmatigheid van een aantal bepalingen van gedelegeerde verordening 2015/63 ( 3 ).

    Na het mechanisme nader te hebben beschreven op basis waarvan de GAR de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen aanpast aan het risicoprofiel, voornamelijk door de betrokken instellingen op basis van bepaalde waarden toe te wijzen aan een „cel”, waardoor uiteindelijk de risicoaanpassingsmultiplicator kan worden vastgesteld, verduidelijkt het Hof dat de GAR de grenswaarden voor de „cellen” en de daarop betrekking hebbende indicatoren openbaar kan maken, zonder afbreuk te doen aan zijn verplichting om het zakengeheim te eerbiedigen. Met die openbaarmaking moet de betrokken instelling zich er met name van kunnen vergewissen dat de indeling die haar is toegekend bij de discretisering van de indicatoren daadwerkelijk overeenstemt met haar economische situatie, dat die discretisering op basis van aannemelijke gegevens is uitgevoerd in overeenstemming met de methode die in gedelegeerde verordening 2015/63 is vastgelegd en dat alle risicofactoren in aanmerking zijn genomen.

    Voorts berusten de andere stappen van de methode voor de berekening van de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen op geaggregeerde gegevens van de betrokken instellingen die in geaggregeerde vorm openbaar kunnen worden gemaakt zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de verplichting van de GAR om het zakengeheim te eerbiedigen.

    Het Hof komt dan ook tot de slotsom dat gedelegeerde verordening 2015/63 de GAR geenszins verhindert om in geaggregeerde en geanonimiseerde vorm voldoende informatie openbaar te maken om een instelling in staat te stellen te begrijpen hoe haar individuele situatie in aanmerking is genomen bij de berekening van haar vooraf aan het GAF te betalen bijdrage, rekening houdend met de situatie van alle andere betrokken instellingen. Een motivering die is gebaseerd op relevante informatie die in geaggregeerde en geanonimiseerde vorm openbaar wordt gemaakt, stelt weliswaar niet elke instelling in staat om eventuele fouten van de GAR bij het verzamelen en aggregeren van de betrokken gegevens stelselmatig op te sporen, maar zij is wel voldoende voor een instelling om zich ervan te vergewissen dat de door haar aan de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie wel degelijk in overeenstemming met de relevante Unierechtelijke regels in de berekening van haar vooraf aan het GAF te betalen bijdrage is opgenomen en om op basis van haar algemene kennis van de financiële sector eventueel vast te stellen dat gebruik is gemaakt van ongeloofwaardige of kennelijk onjuiste informatie, alsook om te bepalen of er reden is om een beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen een besluit van de GAR tot vaststelling van haar vooraf aan het GAF te betalen bijdrage. Deze beoordeling van de verplichting tot motivering van besluiten zoals het onderhavige neemt echter niet weg dat de rechterlijke instanties van de Unie met het oog op een doeltreffende rechterlijke toetsing overeenkomstig de vereisten van artikel 47 van het Handvest de GAR kunnen verzoeken gegevens over te leggen ter staving van de berekeningen waarvan voor die instanties wordt betwist dat ze correct zijn, waarbij zij zo nodig de vertrouwelijkheid van deze gegevens kunnen verzekeren.

    Tot slot is het Hof van oordeel dat het litigieuze besluit ontoereikend is gemotiveerd, aangezien de daarin opgenomen gegevens en de gegevens die op de website van de GAR toegankelijk waren toen dit besluit werd vastgesteld, slechts betrekking hadden op een deel van de relevante informatie die de GAR had kunnen verstrekken zonder het zakengeheim te schenden. In het bijzonder bevatte noch de bijlage bij dit besluit noch de website van de GAR gegevens over de grenswaarden van elke „cel” en over de waarden van de daarop betrekking hebbende indicatoren. Bijgevolg wordt het bestreden besluit nietig verklaard voor zover het Landesbank Baden-Württemberg betreft.


    ( 1 ) Besluit van de bestuursvergadering van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 11 april 2017 over de berekening van de vooraf aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te betalen bijdragen voor het jaar 2017 (SRB/ES/SRF/2017/05) (hierna: „litigieus besluit”).

    ( 2 ) Arrest van 23 september 2020, Landesbank Baden-Württemberg/GAR (T‑411/17, EU:T:2020:435).

    ( 3 ) Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44). In het bestreden arrest heeft het Gerecht de onrechtmatigheid vastgesteld van de artikelen 4 tot en met 7 en 9 van deze verordening alsook van bijlage I bij deze verordening, die betrekking hebben op de methode voor de berekening van de vooraf aan het GAF te betalen bijdragen.

    Top