EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0177

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2022.
„Grossmania” Mezőgazdasági Termelő és Szolgáltató Kft tegen Vas Megyei Kormányhivatal.
Prejudiciële verwijzing – Beginselen van het Unierecht – Voorrang – Rechtstreekse werking – Loyale samenwerking – Artikel 4, lid 3, VEU – Artikel 63 VWEU – Verplichtingen voor een lidstaat op grond van een prejudicieel arrest – Uitlegging van een Unierechtelijke regel in een prejudicieel arrest van het Hof – Verplichting om volle werking te geven aan het Unierecht – Verplichting voor een nationale rechterlijke instantie om een nationale regeling die in strijd is met het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof, buiten toepassing te laten – Bestuurlijk besluit dat bij gebreke van een beroep in rechte onherroepelijk is geworden – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – Aansprakelijkheid van de lidstaat.
Zaak C-177/20.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:175

Zaak C177/20

„Grossmania” Mezőgazdasági Termelő és Szolgáltató Kft.

tegen

Vas Megyei Kormányhivatal

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Győri Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság)

 Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2022

„Prejudiciële verwijzing – Beginselen van het Unierecht – Voorrang – Rechtstreekse werking – Loyale samenwerking – Artikel 4, lid 3, VEU – Artikel 63 VWEU – Verplichtingen voor een lidstaat op grond van een prejudicieel arrest – Uitlegging van een Unierechtelijke regel in een prejudicieel arrest van het Hof – Verplichting om volle werking te geven aan het Unierecht – Verplichting voor een nationale rechterlijke instantie om een nationale regeling die in strijd is met het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof, buiten toepassing te laten – Bestuurlijk besluit dat bij gebreke van een beroep in rechte onherroepelijk is geworden – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – Aansprakelijkheid van de lidstaat”

Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot loyale samenwerking – Verplichtingen van de nationale rechterlijke instanties – Nationale regeling op grond waarvan rechten van vruchtgebruik van rechtswege tenietgaan en in het kadaster worden doorgehaald – Nationale regeling die onverenigbaar is met het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof – Verplichting om die nationale regeling buiten toepassing te laten – Doorhaling van rechten van vruchtgebruik die bij gebreke van een beroep in rechte onherroepelijk is geworden – Verplichting om de onwettige gevolgen van een schending van het Unierecht ongedaan te maken – Verplichting om de bevoegde instantie te gelasten voornoemde rechten opnieuw in te schrijven – Herinschrijving niet mogelijk – Recht op compensatie

(Art. 4, lid 3, VEU; art. 63 en 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17, lid 1)

(zie punten 45, 57, 58, 62, 64‑68, 75 en dictum)

Samenvatting

„Grossmania” Mezőgazdasági Termelő és Szolgáltató Kft (hierna: „Grossmania”), een in Hongarije gevestigde vennootschap waarvan de vennoten onderdanen zijn van andere lidstaten, was houdster van rechten van vruchtgebruik op landbouwgrond in Hongarije. Op 1 mei 2014 zijn haar rechten in het kadaster doorgehaald krachtens een Hongaarse wettelijke regeling op grond waarvan rechten van vruchtgebruik op landbouwgrond die eerder waren gevestigd bij overeenkomst tussen personen die geen naaste familieleden zijn, van rechtswege tenietgaan op die datum. In 2018 heeft het Hof in het arrest in de zaak SEGRO en Horváth(1) geoordeeld dat een dergelijke nationale wettelijke regeling onverenigbaar is met het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63 VWEU. Naar aanleiding van dit arrest heeft Grossmania de bevoegde autoriteiten verzocht om herinschrijving van haar rechten van vruchtgebruik, maar dit verzoek is afgewezen.

De Győri Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs- en arbeidsrechter Győr, Hongarije), die zich moet uitspreken over de rechtmatigheid van deze weigering om de rechten van vruchtgebruik opnieuw in te schrijven, heeft het Hof een vraag gesteld over de reikwijdte van de bindende rechtsgevolgen van arresten van het Hof die naar aanleiding van een prejudiciële verwijzing zijn gewezen. Volgens deze rechter volgt uit het arrest van het Hof in de zaak SEGRO en Horváth dat de Hongaarse wettelijke regeling waarop de afwijzing van het verzoek van Grossmania is gebaseerd, in strijd is met het Unierecht. Anders dan het geval was in de gedingen die hebben geleid tot dat arrest, heeft Grossmania de doorhaling van haar rechten van vruchtgebruik echter niet in rechte aangevochten. De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af hij, gelet op het arrest in de zaak SEGRO en Horváth, de betrokken nationale wettelijke regeling buiten toepassing kan laten omdat die regeling in strijd is met het Unierecht, en de bevoegde autoriteiten kan gelasten de doorgehaalde rechten van vruchtgebruik opnieuw in te schrijven.

In zijn arrest verduidelijkt het Hof de verplichtingen van de lidstaten, en met name die van nationale rechterlijke instanties, die voortvloeien uit een prejudicieel arrest met betrekking tot een met het Unierecht strijdige nationale regeling wanneer het gaat om een onherroepelijk geworden besluit dat uitvoering geeft aan die regeling. Het verduidelijkt ook welke maatregelen zij moeten nemen om de onwettige gevolgen van die regeling ongedaan te maken.

Beoordeling door het Hof

Om te beginnen brengt het Hof in herinnering dat wanneer een vraag over de uitlegging van het Unierecht duidelijk is beantwoord in de rechtspraak van het Hof, de nationale rechter al het nodige moet doen om ervoor te zorgen dat deze uitlegging wordt toegepast. Op grond van het beginsel van voorrang van het Unierecht moet de nationale rechter een nationale regeling die strijdig is met een bepaling van het Unierecht met rechtstreekse werking buiten toepassing laten, indien hij deze regeling niet in overeenstemming met dat recht kan uitleggen. Rechtstreekse werking wordt onder meer toegekend aan artikel 63 VWEU, waarin het vrije verkeer van kapitaal is verankerd. Aangezien uit het arrest in de zaak SEGRO en Horváth volgt dat de betrokken Hongaarse regeling onverenigbaar is met artikel 63 VWEU, moet de verwijzende rechter, bij wie een beroep tot nietigverklaring van een op deze regeling gebaseerd besluit is ingesteld, de volle werking van dat artikel waarborgen door die nationale regeling buiten toepassing te laten.

Vervolgens benadrukt het Hof dat een nationaal bestuursorgaan op grond van de uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende beginselen van doeltreffendheid en loyale samenwerking in bijzondere omstandigheden gehouden kan zijn een onherroepelijk geworden besluit opnieuw te onderzoeken. In deze context moet een evenwicht worden gevonden tussen het rechtszekerheidsvereiste en het vereiste van legaliteit uit het oogpunt van het Unierecht. Het legaliteitsbeginsel is in dit geval van bijzonder belang omdat de betrokken nationale regeling en de doorhaling van rechten van vruchtgebruik ter uitvoering van die regeling verstrekkende nadelige gevolgen hebben. Zoals ook blijkt uit het arrest in de zaak Commissie/Hongarije (Vruchtgebruik op landbouwgrond)(2), vormt deze regeling namelijk een kennelijke en ernstige schending van zowel de in artikel 63 VWEU verankerde fundamentele vrijheid als het door artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op eigendom, aangezien die schending meer dan 5 000 onderdanen van andere lidstaten dan Hongarije heeft getroffen.

Aangezien de nationale regeling bovendien kan leiden tot verwarring over de noodzaak om op basis van deze regeling genomen besluiten tot doorhaling aan te vechten, kan het rechtszekerheidsbeginsel geen rechtvaardiging vormen voor het feit dat het naar Hongaars recht niet mogelijk blijkt te zijn om beroep in te stellen tegen de weigering om rechten van vruchtgebruik opnieuw in te schrijven doordat de doorhaling van die rechten inmiddels onherroepelijk is geworden. De aangezochte nationale rechter moet dus vaststellen dat deze onmogelijkheid in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van loyale samenwerking.

Tot slot is het Hof van oordeel dat bij gebreke van specifieke Unierechtelijke regels over de wijze waarop in omstandigheden als die van dit geval de onwettige gevolgen van een schending van artikel 63 VWEU ongedaan moeten worden gemaakt, een maatregel om te waarborgen dat het Unierecht wordt nageleefd onder meer kan bestaan in de herinschrijving in het kadaster van onrechtmatig geschrapte rechten van vruchtgebruik. De verwijzende rechter moet echter in het licht van de op het moment van zijn uitspraak geldende juridische en feitelijke situatie bepalen of de bevoegde autoriteit moet worden gelast die herinschrijving uit te voeren, dan wel of daar objectieve en legitieme obstakels aan in de weg staan, bijvoorbeeld wanneer de grond waarop die rechten van vruchtgebruik rustten te goeder trouw is verworven door een nieuwe eigenaar. Als de herinschrijving onmogelijk blijkt te zijn, kunnen de onwettige gevolgen van de schending van het Unierecht slechts ongedaan worden gemaakt indien aan de voormalige houders van de geschrapte rechten van vruchtgebruik een compensatie wordt toegekend die geschikt is om de economische schade als gevolg van de schrapping van die rechten te vergoeden.

Los van de hierboven genoemde maatregelen vereist de volle werking van het Unierecht bovendien dat particulieren die door een schending van dit recht zijn benadeeld, op grond van het beginsel dat de staat aansprakelijk is voor de door die schending veroorzaakte schade, ook recht op schadevergoeding hebben, mits aan de in de rechtspraak van het Hof gestelde voorwaarden is voldaan. Dat is hier kennelijk het geval.


1      Arrest van 6 maart 2018, SEGRO en Horváth (C‑52/16 en C‑113/16, EU:C:2018:157).


2      Arrest van 21 mei 2019, Commissie/Hongarije (Vruchtgebruik op landbouwgrond) (C‑235/17, EU:C:2019:432).

Top