Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0028

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 maart 2021.
Airhelp Ltd tegen Scandinavian Airlines System Denmark – Norway – Sweden.
Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 3 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Met inachtneming van de wettelijke voorschriften georganiseerde pilotenstaking – Omstandigheden die ‚intern’ dan wel ‚extern’ zijn aan het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert – Artikelen 16, 17 en 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Geen afbreuk aan de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht van de luchtvaartmaatschappij op collectieve onderhandelingen.
Zaak C-28/20.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:226

Zaak C‑28/20

Airhelp Ltd

tegen

Scandinavian Airlines System Denmark – Norway – Sweden

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Attunda Tingsrätt)

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 maart 2021

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 3 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Met inachtneming van de wettelijke voorschriften georganiseerde pilotenstaking – Omstandigheden die ‚intern’ dan wel ‚extern’ zijn aan het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert – Artikelen 16, 17 en 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Geen afbreuk aan de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht van de luchtvaartmaatschappij op collectieve onderhandelingen”

Vervoer – Luchtvervoer – Verordening nr. 261/2004 – Compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering van vluchten – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Voorwaarde – Buitengewone omstandigheden – Begrip – Staking van piloten van een luchtvaartmaatschappij die vluchten uitvoert, die is begonnen nadat hun vakbonden daartoe hadden opgeroepen en die met inachtneming van de wettelijke voorschriften wordt georganiseerd – Daarvan uitgesloten – Geen afbreuk aan de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht van de luchtvaartmaatschappij op collectieve onderhandelingen

(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 14 en art. 5, lid 3)

(zie punten 23‑25, 27‑30, 32‑38, 41‑52 en dictum)

Samenvatting

Een staking die door een vakbond voor het personeel van een luchtvaartmaatschappij wordt georganiseerd om onder andere loonsverhogingen af te dwingen, is geen „buitengewone omstandigheid” die de luchtvaartmaatschappij kan bevrijden van haar verplichting om compensatie te betalen bij annulering of langdurige vertraging van de betrokken vluchten

Dit is zelfs het geval wanneer de staking met inachtneming van de voorwaarden van de nationale wettelijke regeling wordt georganiseerd

Een passagier had een vlucht geboekt van Malmö naar Stockholm (Zweden) die op 29 april 2019 moest worden uitgevoerd door Scandinavian Airlines System Denmark – Norway – Sweden (hierna: „SAS”). De vlucht werd op de dag zelf geannuleerd als gevolg van een staking onder piloten van SAS in Denemarken, Zweden en Noorwegen (hierna: „betrokken staking”).

Na het mislukken van de onderhandelingen die door de pilotenvakbonden waren gevoerd om een nieuwe collectieve overeenkomst met deze luchtvaartmaatschappij te sluiten, hebben deze vakbonden hun leden opgeroepen om te staken. De staking duurde zeven dagen en had tot gevolg dat SAS een aantal vluchten, waaronder ook de door de betrokken passagier geboekte vlucht, moest annuleren.

Airhelp, waaraan deze passagier zijn eventuele rechten jegens SAS heeft overgedragen, heeft bij de Attunda tingsrätt (rechter in eerste aanleg Attunda, Zweden) een vordering ingesteld om de compensatie te verkrijgen waarin de passagiersrechtenverordening ( 1 ) voorziet in geval van annulering van vluchten. In casu had SAS geweigerd om deze compensatie te betalen, omdat zij van mening was dat de staking van haar piloten een „buitengewone omstandigheid” in de zin van deze verordening ( 2 ) vormde, aangezien zij niet inherent was aan de normale uitoefening van haar werkzaamheden – bestaande in het aanbieden van luchtvervoerdiensten – en zij daar geen daadwerkelijke invloed op kon uitoefenen. Airhelp was daarentegen van mening dat deze staking geen dergelijke „buitengewone omstandigheid” vormde, aangezien sociale conflicten, zoals stakingen, die zich kunnen voordoen naar aanleiding van onderhandelingen over en de sluiting van collectieve overeenkomsten, tot de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij behoren.

De rechter in eerste aanleg te Attunda betwijfelde of het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van de passagiersrechtenverordening ook ziet op een door werknemersorganisaties aangezegde staking die rechtmatig is begonnen en onder andere bedoeld is om loonsverhogingen af te dwingen. Naar Zweeds recht hoeft een staking pas een week vóór het begin ervan te worden aangezegd.

Beoordeling door het Hof

In zijn arrest oordeelt het Hof (Grote kamer) dat een stakingsactie die met inachtneming van de voorwaarden van de nationale wettelijke regeling en in het bijzonder de daarin bepaalde aanzegtermijn is begonnen na een oproep van een vakbond van het personeel van een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, die dient om de eisen van de werknemers van deze luchtvaartmaatschappij kracht bij te zetten en waarbij zich een personeelscategorie heeft aangesloten die nodig is voor de uitvoering van een vlucht, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van de passagiersrechtenverordening valt.

Om te beginnen brengt het Hof in herinnering dat het begrip „buitengewone omstandigheid” in de passagiersrechtenverordening verwijst naar gebeurtenissen die voldoen aan twee cumulatieve voorwaarden, waarvan per geval moet worden beoordeeld of zij vervuld zijn: ten eerste mogen zij vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van een luchtvaartmaatschappij en ten tweede moeten zij buiten de daadwerkelijke invloed van deze luchtvaartmaatschappij vallen. ( 3 ) Het Hof preciseert ook dat dit begrip strikt moet worden uitgelegd, aangezien deze verordening een hoog niveau van bescherming van de passagiers beoogt te waarborgen en de vrijstelling van de in die verordening bedoelde verplichting tot compensatie een afwijking is van het beginsel dat passagiers recht op compensatie hebben.

Vervolgens onderzoekt het Hof of een staking die na een oproep van een vakbond van het personeel van een luchtvaartmaatschappij die vluchten uitvoert is begonnen met inachtneming van de in de nationale wettelijke regeling bepaalde aanzegtermijn, die de eisen van de werknemers van deze luchtvaartmaatschappij kracht moet bijzetten en waarbij zich een of meer personeelscategorieën hebben aangesloten die aanwezig moeten zijn om een vlucht te kunnen uitvoeren, een „buitengewone omstandigheid” in de zin van de passagiersrechtenverordening kan vormen.

Wat in de eerste plaats de vraag betreft of de betrokken staking kan worden aangemerkt als een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van een luchtvaartmaatschappij, merkt het Hof op dat het recht om collectieve acties te ondernemen, met inbegrip van stakingen, een in artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) neergelegd grondrecht is. In dit verband verduidelijkt het Hof dat een staking, als mogelijke uitdrukking van sociaal overleg, moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de werkgever, ongeacht de specifieke kenmerken van de betrokken arbeidsmarkt of de nationale wettelijke regeling die van toepassing is op de uitvoering van dit grondrecht. Deze uitlegging moet ook gelden wanneer de werkgever een luchtvaartmaatschappij is die vluchten uitvoert, aangezien maatregelen inzake de loon- en arbeidsvoorwaarden van het personeel van een dergelijke luchtvaartmaatschappij onder het normale beheer van haar werkzaamheden vallen. Een staking die enkel bedoeld is om een loonsverhoging voor de piloten, een wijziging van hun werkrooster en een grotere voorspelbaarheid van de arbeidstijd af te dwingen van een luchtvervoersonderneming, vormt dus een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de werkzaamheden van deze onderneming, in het bijzonder wanneer een dergelijke staking met inachtneming van de wettelijke voorschriften wordt georganiseerd.

Wat in de tweede plaats de vraag betreft of de betrokken staking volledig buiten de daadwerkelijke invloed van een luchtvaartmaatschappij kan vallen, benadrukt het Hof ten eerste dat het recht van werknemers om te staken wordt gewaarborgd door het Handvest, zodat het uitbreken van een staking voor elke werkgever een voorzienbare gebeurtenis is, met name wanneer de staking vooraf is aangezegd.

Ten tweede behoudt de werkgever de controle over de gebeurtenissen, aangezien een stakingsactie voor hem voorzienbaar is. Hij beschikt in beginsel over de middelen om zich daarop voor te bereiden en, in voorkomend geval, de gevolgen ervan op te vangen. Hieruit volgt dat een luchtvaartmaatschappij die vluchten uitvoert, zoals elke andere werkgever die geconfronteerd wordt met een personeelsstaking die is ingegeven door eisen in verband met loon- en arbeidsvoorwaarden, niet kan beweren dat zij geen invloed op die actie heeft.

Volgens het Hof ziet het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van de passagiersrechtenverordening dan ook niet op een staking van het personeel van een luchtvaartmaatschappij die vluchten uitvoert, wanneer die staking verband houdt met eisen inzake de arbeidsbetrekkingen tussen die luchtvaartmaatschappij en haar personeel die in het kader van de sociale dialoog binnen de onderneming, waaronder het loonoverleg, kunnen worden behandeld.

Ten derde merkt het Hof op dat gebeurtenissen van „externe” oorsprong, anders dan gebeurtenissen van „interne” oorsprong, buiten de invloed vallen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, aangezien zij het gevolg zijn van een natuurverschijnsel of een handeling van een derde, zoals een andere luchtvaartmaatschappij dan wel een publieke of particuliere partij die het luchtverkeer of de luchthavenactiviteiten verstoort. De verwijzing in de passagiersrechtenverordening ( 4 ) naar buitengewone omstandigheden die zich met name kunnen voordoen in het geval van stakingen die gevolgen hebben voor de uitvoering van de vluchten door de betrokken luchtvaartmaatschappij, moet dus worden geacht betrekking te hebben op stakingen die geen verband houden met het bedrijf van deze maatschappij, zoals stakingen onder luchtverkeersleiders of het personeel van een luchthaven. Een staking die onder het eigen personeel van de betrokken luchtvervoersonderneming is uitgebroken, vormt daarentegen een aan deze onderneming „interne” gebeurtenis, hetgeen ook geldt voor een staking die is uitgebroken nadat vakbonden daartoe hebben opgeroepen, aangezien zij in het belang van de werknemers van die onderneming handelen. Het Hof preciseert echter dat er wel sprake kan zijn van een „buitengewone omstandigheid” indien een dergelijke staking is ingegeven door eisen waaraan alleen de overheid kan voldoen, aangezien de luchtvaartmaatschappij daarop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.

Ten vierde oordeelt het Hof dat het feit dat de betrokken staking niet kan worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” in de zin van de passagiersrechtenverordening, geen afbreuk doet aan de vrijheid van ondernemerschap van de luchtvaartmaatschappij, en evenmin aan haar recht op eigendom ( 5 ) of haar recht op collectieve onderhandelingen ( 6 ). Wat het laatstgenoemde recht betreft, impliceert de omstandigheid dat een luchtvaartmaatschappij als gevolg van een met inachtneming van de wettelijke voorschriften georganiseerde staking van haar personeel dreigt de compensatie te moeten betalen die aan passagiers verschuldigd is wegens de annulering van een vlucht, niet dat zij alle eisen van de stakers zonder meer dient in te willigen. De luchtvaartmaatschappij is immers nog steeds in staat om de ondernemingsbelangen zodanig te doen gelden dat een compromis wordt bereikt waarin alle sociale partners zich kunnen vinden. Wat de vrijheid van ondernemerschap en het recht van een luchtvaartmaatschappij op eigendom betreft, brengt het Hof in herinnering dat zij geen absolute gelding hebben en dat het belang van de doelstelling van de bescherming van consumenten ( 7 ), onder wie luchtreizigers, dus de – zelfs aanzienlijke – negatieve economische gevolgen voor sommige marktdeelnemers kan rechtvaardigen.


( 1 ) Artikel 5, lid 1, onder c), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1) (hierna: „passagiersrechtenverordening”).

( 2 ) Volgens artikel 5, lid 3, van de passagiersrechtenverordening is een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.

( 3 ) Zie in die zin arresten van 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C‑549/07, EU:C:2008:771, punt 23); 17 september 2015, Van der Lans (C‑257/14, EU:C:2015:618, punt 36); 17 april 2018, Krüsemann e.a. (C‑195/17, C‑197/17–C‑203/17, C‑226/17, C‑228/17, C‑254/17, C‑274/17, C‑275/17, C‑278/17–C‑286/17 en C‑290/17–C‑292/17, EU:C:2018:258, punten 32 en 34), en 11 juni 2020, Transportes Aéros Portugueses (C‑74/19, EU:C:2020:460, punt 37).

( 4 ) Overweging 14 van de passagiersrechtenverordening.

( 5 ) Gewaarborgd door de artikelen 16 en 17 van het Handvest.

( 6 ) Gewaarborgd door artikel 28 van het Handvest.

( 7 ) Zoals vastgelegd in artikel 169 VWEU en artikel 38 van het Handvest.

Top