EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TJ0363

Arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 8 juni 2022.
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en ITV plc tegen Europese Commissie.
Staatssteun – Steunregeling die door het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van bepaalde multinationale groepen ten uitvoer is gelegd – Besluit waarbij de steunregeling onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en de terugvordering van de reeds betaalde steun wordt gelast – Voorafgaande belastingafspraken (advance tax rulings) – Belastingregeling die betrekking heeft op de financiering van groepen, en meer bepaald op onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen – Selectieve belastingvoordelen.
Zaken T-363/19 en T-456/19.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2022:349

Zaken T363/19 en T456/19

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
en
ITV plc

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 8 juni 2022

„Staatssteun – Steunregeling die door het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van bepaalde multinationale groepen ten uitvoer is gelegd – Besluit waarbij de steunregeling onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en de terugvordering van de reeds betaalde steun wordt gelast – Voorafgaande belastingafspraken (advance tax rulings) – Belastingregeling die betrekking heeft op de financiering van groepen, en meer bepaald op onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen – Selectieve belastingvoordelen”

1.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Maatregel houdende toekenning van een belastingvoordeel – Referentiekader voor het bepalen van het bestaan van een voordeel – Materiële afbakening – Criteria – Bepaling wat de algemene of „normale” belastingregeling is – Belastingregeling waarin winsten worden belast die kunstmatig naar onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen zijn verlegd

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 59, 60, 65‑70, 73, 79, 91)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van de maatregel – Maatregel houdende toekenning van een belastingvoordeel – Referentiekader voor het bepalen van het bestaan van een voordeel – Maatregel waarbij een verschil wordt ingevoerd tussen marktdeelnemers die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden vanuit het oogpunt van het door de betreffende belastingregeling nagestreefde doel – Belastingvrijstelling die niet van toepassing is op verrichtingen die vergelijkbaar zijn met die welke de voorwaarde vormen voor de toekenning van die vrijstelling – Maatregel die als selectief kan worden aangemerkt

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 61, 111, 112, 118‑120, 132‑143, 148‑160, 167‑181, 182)

3.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Maatregel houdende toekenning van een belastingvoordeel – Belastingregeling waarin winsten worden belast die kunstmatig naar onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen zijn verlegd – Belastingmaatregel die afwijkt van die regeling en bepaalde passieve financiële winsten van onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen vrijstelt – Verlichting van de lasten die normaliter op de begroting van de betrokken ondernemingen drukken – Daaronder begrepen

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 97‑108)

4.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van de maatregel – Afwijking van de normaliter toepasselijke belastingregeling – Rechtvaardiging ontleend aan de aard en de opzet van die regeling – Bewijslast

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 186, 187)

5.      Steunmaatregelen van de staten – Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten – Aantasting van de mededinging – Beoordelingscriteria – Omvang van de op de Commissie rustende bewijslast

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 205‑209)

6.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van de maatregel – Beoordelingscriteria – Inaanmerkingneming van een vroegere praktijk – Daarvan uitgesloten – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen schending

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 212‑218)

7.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Onderzoek van een steunregeling in haar geheel – Toelaatbaarheid – Verplichting voor de Commissie om de situatie van bepaalde begunstigden individueel te onderzoeken – Geen – Verificatie die door de nationale autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van het besluit moet worden uitgevoerd

(Art. 107 en 108 VWEU)

(zie punten 225‑229)

Samenvatting

Volgens het stelsel van de vennootschapsbelasting in het Verenigd Koninkrijk worden ondernemingen alleen belast over hun winsten die voortvloeien uit activiteiten en activa in het Verenigd Koninkrijk. De regels die van toepassing zijn op onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen (controlled foreign companies, CFC) bepalen evenwel dat over de winsten van die CFC’s in het Verenigd Koninkrijk een heffing (hierna: „CFC-heffing”) wordt geïnd wanneer zij worden geacht kunstmatig buiten het Verenigd Koninkrijk te zijn verlegd.

Die CFC-heffing werd met name geïnd over de passieve financiële winsten van CFC’s die waren behaald uit activiteiten waarbij de sleutelfuncties in het Verenigd Koninkrijk werden uitgeoefend, of voortvloeiden uit fondsen of activa die afkomstig waren uit die staat.

De CFC-regels zoals die golden tussen 1 januari 2013 en 31 december 2018 bepaalden dat passieve financiële winsten uit intragroepsleningen die door een CFC aan andere, buiten het Verenigd Koninkrijk gevestigde leden van de groep werden verleend (hierna: „in aanmerking komende leningen”) en waarvoor die groep een gedeeltelijke of volledige vrijstelling van de CFC-heffing konden aanvragen, voor een dergelijke vrijstelling in aanmerking kwamen (hierna: „vrijstellingsregeling”).

Bij het besluit van 2 april 2019(1) heeft de Europese Commissie deze vrijstellingsregeling aangemerkt als illegale, met de interne markt onverenigbare staatssteun voor zover deze gold voor winsten uit activiteiten waarvoor de sleutelfuncties in het Verenigd Koninkrijk werden uitgeoefend, aangezien de regeling niet werd gerechtvaardigd door de noodzaak om te beschikken over beheersbare regels ter voorkoming van belastingontwijking, en evenmin door de noodzaak om de in de Verdragen neergelegde vrijheden te eerbiedigen.

Voor zover de vrijstellingsregeling echter gold voor winsten uit middelen of activa die uit het Verenigd Koninkrijk afkomstig waren, heeft de Commissie vastgesteld dat de vrijstellingen in kwestie, ondanks het feit dat zij prima facie selectief waren, gerechtvaardigd waren, omdat zij zagen op de beheersbare toepassing van de CFC-regels.

De regering van het Verenigd Koninkrijk en de onderneming ITV plc(2), die van de vrijstellingsregeling gebruik heeft gemaakt (hierna: „verzoekers”), hebben elk beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld.

Deze beroepen worden door de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht afgewezen. In het arrest wordt met name bevestigd dat de fiscale regels van het Verenigd Koninkrijk betreffende de CFC een passend referentiestelsel voor de beoordeling van de selectiviteit van de vrijstellingsregeling vormen, aangezien zij een afzonderlijk corpus belastingregels vormen binnen het algemene stelsel van de vennootschapsbelasting in het Verenigd Koninkrijk.

Beoordeling door het Gerecht

Wat betreft de analyse van de belastingmaatregelen vanuit het oogpunt van artikel 107, lid 1, VWEU, herinnert het Gerecht er om te beginnen aan dat zowel het onderzoek van het criterium van het voordeel als dat van de selectiviteit vereist dat de normale belastingregels worden vastgesteld die voor dat onderzoek het relevante referentiestelsel vormen.

Het Gerecht verwerpt om te beginnen de middelen van verzoekers dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt door de CFC-regels te identificeren als het referentiestelsel.

In dat verband herinnert het Gerecht eraan dat het referentiestelsel niet kan bestaan uit enkele bepalingen uit het nationale recht van de betrokken lidstaat die kunstmatig uit een ruimer rechtskader zijn gelicht. Indien daarentegen blijkt dat de maatregel duidelijk los te maken is van dat algemene stelsel, kan niet worden uitgesloten dat het referentiestelsel waarmee rekening moet worden gehouden, beperkter is dan dat algemene stelsel.

Aangezien de CFC-regels bedoeld zijn om door CFC’s kunstmatig buiten het Verenigd Koninkrijk verlegde winsten te belasten, berusten zij op een logica die losstaat van de logica die ten grondslag ligt aan het algemene belastingstelsel van het Verenigd Koninkrijk, dat is gericht op de in die staat behaalde winsten. Bovendien bepalen deze regels specifiek voor het belasten van CFC-winsten de belastinggrondslag, de belastingplichtige, het belastbare feit en het belastingtarief, zodat deze regels een volledig corpus van regels vormen dat losstaat van het algemene stelsel van de vennootschapsbelasting in het Verenigd Koninkrijk.

Vervolgens verwerpt het Gerecht de middelen van verzoekers dat het bestaan van een voordeel onjuist is beoordeeld. De vrijstellingsregeling verschafte namelijk een voordeel aan de ondernemingen die de vrijstelling genoten, aangezien die regeling het mogelijk maakte bepaalde winsten waarover een CFC-heffing had moeten worden geïnd omdat zij kunstmatig buiten het Verenigd Koninkrijk waren verlegd, niet te belasten.

Wat tot slot het betoog van verzoekers betreft dat er beoordelingsfouten zijn gemaakt bij het onderzoek naar de selectiviteit van de vrijstellingsregeling, verduidelijkt het Gerecht eerst dat de Commissie correct heeft vastgesteld dat de CFC-regels slechts tot doel hadden de kunstmatig buiten het Verenigd Koninkrijk verlegde CFC-winsten te belasten om de grondslag van de vennootschapsbelasting in het Verenigd Koninkrijk te beschermen. Voorts overweegt het Gerecht dat de Commissie terecht heeft vastgesteld dat de betrokken vrijstellingen, op grond waarvan uitsluitend passieve financiële winsten van CFC’s uit in aanmerking komende leningen werden vrijgesteld, maar niet die uit niet in aanmerking komende leningen, leidden tot een verschillende behandeling van de twee situaties terwijl deze vanuit het oogpunt van het doel van die regels vergelijkbaar waren. Aangezien zowel winsten uit in aanmerking komende leningen als winsten uit niet in aanmerking komende leningen konden worden behaald door middel van in het Verenigd Koninkrijk uitgeoefende sleutelfuncties, kan het feit dat niet in aanmerking komende leningen werden uitgesloten van de betrokken vrijstellingen niet worden geacht betrekking te hebben op bijzondere situaties van kunstmatige winstverlegging.

In het licht van deze overwegingen oordeelt het Gerecht dat de vrijstellingsregeling leidde tot een verschillende behandeling van twee situaties die vanuit het oogpunt van het doel van die regels vergelijkbaar waren, en dus prima facie selectief was. Zij vormde immers een afwijking van de CFC-regels en voorzag slechts in een vrijstelling voor passieve financiële winsten van CFC’s uit in aanmerking komende leningen.

Voorts wijst het Gerecht erop dat geen van de door het Verenigd Koninkrijk aangevoerde omstandigheden dit verschil in behandeling kan rechtvaardigen. Aangezien niet is vastgesteld dat de identificatie en lokalisatie van de uitgeoefende sleutelfuncties in het kader van de intragroepsleningen een bijzonder dure zaak was, konden de betrokken vrijstellingen niet worden gerechtvaardigd om redenen van administratieve haalbaarheid. Bovendien kon de CFC-heffing niet worden geacht de vrijheid van vestiging te belemmeren, aangezien uitsluitend winsten die werden geacht kunstmatig te zijn verlegd onderworpen waren aan die heffing. De betrokken vrijstellingen konden dus niet worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de vrijheid van vestiging te eerbiedigen.

Tot slot hecht het Gerecht zijn goedkeuring aan de door de Commissie gelaste terugvordering van de steun bij de begunstigden van de betrokken vrijstellingen, zonder te voorzien in een afwijking voor de gevallen waarin geen enkel voordeel zou zijn verkregen. Daarbij herinnert het Gerecht eraan dat de Commissie niet verplicht is om bij de beoordeling van een steunregeling de verleende steun in elk individueel geval te analyseren.


1      Besluit (EU) 2019/1352 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (PB 2019, L 216, blz. 1; hierna: „bestreden besluit”).


2      ITV plc is een fiscaal in het Verenigd Koninkrijk gevestigde holdingvennootschap aan het hoofd van de ITV-groep, die audiovisueel materiaal maakt, de productie daarvan verzorgt en dit distribueert over verschillende platformen wereldwijd. Deze groep omvat onder meer CFC’s, zoals ITV Enterprises BV en ITV (Finance) Europe BV, twee vennootschappen naar Nederlands recht, die verschillende leningen hebben verstrekt aan andere vennootschappen van de ITV-groep.

Top