EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TJ0245

Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 18 mei 2022.
Uzina Metalurgica Moldoveneasca OAO tegen Europese Commissie.
Vrijwaringsmaatregelen – Markt voor ijzer- en staalproducten – Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 – Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Procesbevoegdheid – Ontvankelijkheid – Gelijke behandeling – Gewettigd vertrouwen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Zorgvuldigheidsplicht – Dreiging van ernstige schade – Kennelijk onjuiste beoordeling – Instelling van een vrijwaringsonderzoek – Bevoegdheid van de Commissie – Rechten van de verdediging.
Zaak T-245/19.

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2022:295

Zaak T245/19

Uzina Metalurgica Moldoveneasca OAO

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 18 mei 2022

„Vrijwaringsmaatregelen – Markt voor ijzer- en staalproducten – Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 – Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Procesbevoegdheid – Ontvankelijkheid – Gelijke behandeling – Gewettigd vertrouwen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Zorgvuldigheidsplicht – Dreiging van ernstige schade – Kennelijk onjuiste beoordeling – Instelling van een vrijwaringsonderzoek – Bevoegdheid van de Commissie – Rechten van de verdediging”

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Procesbelang – Noodzaak van een bestaand en daadwerkelijk belang – Beroep dat de verzoekende partij een voordeel kan opleveren – Beroep tegen een verordening tot instelling van vrijwaringsmaatregelen – Beroep ingesteld door een onderneming die het betrokken product produceert en naar de Unie uitvoert – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

(zie punten 32‑34)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria – Verordening tot instelling van vrijwaringsmaatregelen – Rechtstreekse geraaktheid van een onderneming die het betrokken product produceert en naar de Unie uitvoert

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

(zie punten 38 en 44‑46)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Individueel geraakt door een handeling van algemene strekking – Voorwaarden –Verordening tot instelling van vrijwaringsmaatregelen – Beroep ingesteld door een onderneming die het betrokken product produceert en naar de Unie uitvoert – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

(zie punten 57‑69)

4.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – Beoordelingsbevoegdheid van de instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen


 

(zie punten 74 en 75)

5.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – Verordening tot instelling van vrijwaringsmaatregelen voor bepaalde staalproductcategorieën uit derde landen – Uitsluiting van bepaalde derde landen van de werkingssfeer van deze verordening – Verplichting om het non-discriminatiebeginsel te eerbiedigen – Inaanmerkingneming van de context van de betrekkingen tussen de Unie en de betrokken derde staat, en de betrokken derde landen – Niet-vergelijkbare situaties – Geen discriminatie

(WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, art. 2, lid 2; EER-overeenkomst; associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds; verordening van het Europees Parlement en de Raad 2015/478, art. 15, lid 5)

(zie punten 84‑90)

6.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – Verordening tot instelling van vrijwaringsmaatregelen voor bepaalde staalproductcategorieën uit derde landen – Geen toepassing van deze maatregelen op de producten uit een bij de WTO aangesloten ontwikkelingsland – Voorwaarde – Invoer van het betrokken product zonder een bepaalde drempel te overschrijden – Drempeltoetsing voor elke deelcategorie van het betrokken product – Toelaatbaarheid

(Verordening van het Europees Parlement en de Raad 2015/478, art. 18)

(zie punten 97‑103)

7.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – In aanmerking te nemen factoren – Omvang van de invoer – Criteria – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie

[Verordening van het Europees Parlement en de Raad 2015/478, art. 9, lid 1, a), en 16; uitvoeringsverordening van de Commissie 2019/159, overwegingen 39 en 47]

(zie punten 146 en 147)

8.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – Vaststelling van het causale verband – Inaanmerkingneming van het percentage waarmee de uitvoer naar de Unie is gestegen

[Verordening van het Europees Parlement en de Raad 2015/478, art. 9, lid 2, en 16]

(zie punten 200‑204)

9.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – Aanvang van het onderzoek – Instelling op initiatief van de Commissie zelf – Toelaatbaarheid

(Verordening van het Europees Parlement en de Raad 2015/478, overwegingen 7 en 8, en art. 4, lid 1, 10 en 15)

(zie punten 225‑250)

10.    Gemeenschappelijke handelspolitiek – Gemeenschappelijke regeling voor invoer – Vrijwaringsmaatregelen – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Verplichting van de instellingen om de betrokken partijen te informeren – Omvang

[Verordening van het Europees Parlement en de Raad 2015/478, art. 5, leden 1, a) en b), 4 en 5]

(zie punten 261‑266)


Samenvatting

In het kader van het handelsbeschermingsbeleid van de Unie heeft de Europese Commissie de invoer van bepaalde ijzer- en staalproducten uit bepaalde derde landen (hierna: „betrokken product”) aan voorafgaand toezicht onderworpen.(1) Op basis van de daartoe verzamelde statistieken heeft zij een vrijwaringsonderzoek geopend. Na afloop daarvan heeft zij uitvoeringsverordening (EU) 2019/159(2) vastgesteld. Bij deze verordening zijn tegen deze invoer definitieve vrijwaringsmaatregelen in de vorm van tariefcontingenten ingesteld.(3)

Uzina Metalurgica Moldoveneasca OAO (hierna: „verzoekster”), die in Moldavië is gevestigd en actief is als producent-exporteur van bepaalde categorieën van het betrokken product, heeft beroep ingesteld tot nietigverklaring van de bestreden verordening, voor zover die op haar van toepassing is.

Het Gerecht verklaart dit beroep met betrekking tot de vrijwaringsmaatregelen ontvankelijk, maar verwerpt het na te hebben onderzocht of de Commissie, door Moldavië anders te behandelen dan de lidstaten van de Europese Economische Ruimte (EER), het beginsel van non-discriminatie als grondbeginsel van het Unierecht heeft geschonden. Het legt ook voor het eerst artikel 5, lid 1, van de basisverordening betreffende vrijwaringsmaatregelen(4) uit in het licht van de bevoegdheid van de Commissie om op eigen initiatief een vrijwaringsonderzoek te openen.

Beoordeling door het Gerecht

Wat de ontvankelijkheid van het beroep betreft, verwerpt het Gerecht de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van procesbelang en procesbevoegdheid van verzoekster.

Wat het procesbelang van verzoekster betreft, is het Gerecht van oordeel dat een gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden verordening op zich rechtsgevolgen kan hebben en een voordeel kan opleveren voor verzoekster. Het mechanisme dat door de bestreden verordening is ingesteld, te weten toepassing van een recht buiten het contingent van 25 % wanneer de tariefcontingenten zijn uitgeput, toont immers aan dat de geldende rechtsregeling voor de uitvoer van de producten van verzoekster naar de Unie minder gunstig is dan de regeling die op haar van toepassing was alvorens deze verordening werd vastgesteld.

Wat de procesbevoegdheid van verzoekster betreft, wijst het Gerecht erop dat zij rechtstreeks en individueel door de bestreden verordening wordt geraakt. Wat de voorwaarde betreft dat verzoekster rechtstreeks wordt geraakt, stelt het Gerecht in de eerste plaats vast dat de bestreden verordening rechtstreekse gevolgen voor verzoeksters rechtspositie sorteert: zij legt namelijk zowel qua prijs als qua volume het rechtskader vast alsook de voorwaarden waaronder verzoekster naar de Unie kan uitvoeren. Voor haar producten geldt immers voortaan een systeem van contingentering en niet langer vrij verkeer binnen de Unie, waarbij de Commissie geen volumes oplegt en geen vergunning hoeft te verlenen. In de tweede plaats laat de bestreden verordening aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat geen enkele beoordelingsmarge in het kader van de uitvoering van vrijwaringsmaatregelen, aangezien die autoriteiten het buiten het contingent verschuldigde recht moeten heffen zodra de tariefcontingenten zijn uitgeput. Wat de voorwaarde betreft dat verzoekster individueel wordt geraakt, oordeelt het Gerecht dat een geheel van feitelijke en juridische gegevens een bijzondere situatie vormt die verzoekster karakteriseert ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer en waaruit blijkt dat zij individueel door de bestreden verordening wordt geraakt. Ten eerste behoort verzoekster tot een gesloten kring, ten tweede kan zij in de bestreden verordening worden geïdentificeerd, ten derde heeft zij deelgenomen aan het vooronderzoek voor de invoering van vrijwaringsmaatregelen en ten vierde was zij de enige marktdeelnemer waarvan de commerciële gegevens zijn gebruikt om de tariefcontingenten voor Moldavië vast te stellen.

Ten gronde verwerpt het Gerecht, ten eerste, verzoeksters grief dat het beginsel van non-discriminatie is geschonden omdat de Commissie de republiek Moldavië niet van de toepassing van de bestreden verordening heeft uitgesloten, zoals voor de lidstaten van de EER wel is gebeurd, hoewel zij zich door haar sterke integratie in de Europese markt, haar totale invoercijfers en het geringe risico van verlegging van het handelsverkeer in een vergelijkbare situatie bevindt. Dienaangaande verklaart het Gerecht dat de vergelijkbaarheid van situaties moet worden beoordeeld in het licht van de betrekkingen tussen de Unie en de betrokken derde staat. De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, verschillen qua strekking, qua doelstellingen en qua institutionele mechanismen. De Commissie kan dus niet worden verweten dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de situatie van Moldavië niet vergelijkbaar is met die van de lidstaten van de EER.

Ten tweede verwerpt het Gerecht verzoeksters grief dat de Commissie artikel 5, lid 1, van de basisverordening betreffende vrijwaringsmaatregelen(5) heeft geschonden door op eigen initiatief een vrijwaringsonderzoek te openen, terwijl een dergelijk onderzoek enkel op initiatief van de lidstaten mag worden geopend. Dienaangaande oordeelt het Gerecht dat verzoeksters interpretatie van deze bepaling, die erop neerkomt dat het onderzoek alleen kan worden geopend indien een lidstaat de Commissie hierom verzoekt (afgezien van het feit dat zij in tegenspraak is met andere bepalingen van de bestreden verordening), niet verenigbaar is met de opzet van de door deze verordening ingevoerde regeling. De bevoegdheid van de Commissie om op eigen initiatief vrijwaringsmaatregelen op te leggen wanneer de grondvoorwaarden zijn vervuld, zou immers worden beperkt indien deze interpretatie werd gevolgd, aangezien geen enkele vrijwaringsmaatregel zonder voorafgaand onderzoek kan worden opgelegd.(6) Bovendien zou het doel zelf van het toezichtsmechanisme in het gedrang komen doordat het onderzoek van de gegevens die met dit mechanisme zijn vergaard, grotendeels zijn nut zou verliezen, dit terwijl de Commissie op basis hiervan heeft kunnen vaststellen dat de evolutie van de invoer van het betrokken product kon nopen tot het nemen van vrijwaringsmaatregelen. Het Gerecht komt dan ook tot de conclusie dat de Commissie op eigen initiatief kan handelen wanneer zij over voldoende bewijzen beschikt om haar optreden te rechtvaardigen, en dat een dergelijke mogelijkheid is aanvaard voor zover het gaat om de opening van onderzoeken zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van de basisverordening betreffende vrijwaringsmaatregelen.


1      Uitvoeringsverordening (EU) 2016/670 van de Commissie van 28 april 2016 tot instelling van voorafgaand Unietoezicht op de invoer van bepaalde ijzer- en staalproducten uit bepaalde derde landen (PB 2016, L 115, blz. 37).


2      Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 van de Commissie van 31 januari 2019 tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (PB 2019, L 31, blz. 27; hierna: „bestreden verordening”).


3      Bij de bestreden verordening is meer bepaald een landenspecifiek tariefcontingent toegewezen aan landen met een aanzienlijk belang in de aanlevering en een „residueel” contingent aan alle andere landen van uitvoer naar de Unie. Landen met een aanzienlijk belang in de aanlevering, zoals Moldavië, mochten opereren binnen het kader van deze twee afzonderlijke systemen, waarbij de bevoegde autoriteiten, zodra beide tariefcontingenten zijn uitgeput, een bijkomend recht van 25 % moeten toepassen op de invoer uit deze landen (hierna: „recht buiten het contingent”).


4      Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (PB 2015, L 83, blz. 16).


5      Artikel 5, lid 1, van de basisverordening betreffende vrijwaringsmaatregelen luidt als volgt: „Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen, opent de Commissie een onderzoek binnen één maand na de datum van ontvangst van de door een lidstaat verstrekte informatie en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. [...]”


6      Krachtens artikel 15, lid 1, van de basisverordening betreffende vrijwaringsmaatregelen kan de Commissie ter bescherming van de belangen van de Unie ook op eigen initiatief dergelijke maatregelen opleggen wanneer aan bepaalde grondvoorwaarden is voldaan.

Top