EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0540

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2020.
WV tegen Landkreis Harburg.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen – Verordening (EG) nr. 4/2009 – Artikel 3, onder b) – Gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde – Regresvordering ingesteld door een in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam.
Zaak C-540/19.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:732

Zaak C540/19

WV

tegen

Landkreis Harburg

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof)

 Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2020

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen – Verordening (EG) nr. 4/2009 – Artikel 3, onder b) – Gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde – Regresvordering ingesteld door een in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam”

1.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen – Verordening nr. 4/2009 – Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen – Algemene bepalingen – Criteria voor de toekenning van bevoegdheid die van gelijke rang zijn en alternatief ten opzichte van elkaar

(Verordening nr. 4/2009 van de Raad, art. 3)

(zie punten 29, 30)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen – Verordening nr. 4/2009 – Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen – Gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde – Bevoegdheid van dat gerecht om uitspraak te doen over een regresvordering ingesteld door een in de rechten van die onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam

(Protocol van Den Haag van 23 november 2007, art. 3, lid 2, en art. 10; verordening nr. 4/2009 van de Raad, overwegingen 14 en 45, en art. 2, lid 1, punten 1 en 10, en art. 3, 15 en 64)

(zie punten 31, 33‑44 en dictum)

3.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen – Verordening nr. 4/2009 – Doel

[Verordening nr. 4/2009 van de Raad, overweging 45 en art. 3, b)]

(zie punten 33, 36, 37)

Samenvatting

WV, woonachtig te Wenen (Oostenrijk), is naar Duits burgerlijk recht onderhoudsplichtig jegens zijn moeder, die in een bejaardentehuis in Keulen (Duitsland) woont. De moeder van WV ontvangt evenwel op permanente basis sociale bijstand van Landkreis Harburg (district Harburg, Duitsland; hierna: „verzoekende instantie”) op grond van de Duitse socialezekerheidswet. Deze instantie stelt dat zij overeenkomstig die wet is gesubrogeerd in het recht van de moeder van WV jegens deze laatste voor de onderhoudsuitkeringen die zij sinds april 2017 aan de moeder van WV heeft verstrekt. Op grond van diezelfde wet moeten de aldus overgedragen rechten via een civielrechtelijke procedure worden uitgeoefend.

Daarom heeft de verzoekende instantie bij de Duitse civiele rechter een regresvordering voor het verleende onderhoud tegen WV ingesteld op grond van verordening nr. 4/2009(1), die met name de internationale bevoegdheid op het gebied van onderhoudsverplichtingen regelt. In het bijzonder voorziet artikel 3, onder b), van deze verordening in de bevoegdheid van het gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. De rechter in eerste aanleg was van oordeel dat de Duitse rechterlijke instanties internationaal onbevoegd waren om over deze vordering uitspraak te doen. Volgens hem kan de bevoegdheid op grond van het hierboven genoemde artikel immers alleen worden ingeroepen door de natuurlijke persoon aan wie het onderhoud is verschuldigd. De rechter in tweede aanleg was daarentegen van oordeel dat ook de verzoekende instantie die is gesubrogeerd in de onderhoudsrechten zich op deze bevoegdheid kan beroepen. In het door WV tegen deze uitspraak ingestelde beroep in Revision heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) het Hof een prejudiciële vraag gesteld waarmee het wenst te vernemen of het openbaar lichaam in kwestie zich in de omstandigheden van deze zaak kan wenden tot het gerecht waar de onderhoudsgerechtigde, te weten de moeder van WV, haar gewone verblijfplaats heeft.

Bij arrest van 17 september 2020 heeft het Hof voor recht verklaard dat een openbaar lichaam dat via een regresvordering bedragen terugvordert die bij wijze van onderhoud zijn betaald aan een onderhoudsgerechtigde, in wiens rechten het jegens de onderhoudsplichtige is gesubrogeerd, zich kan beroepen op de bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar die onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Het Hof is tot dit oordeel gekomen door artikel 3 van verordening nr. 4/2009, dat de verschillende gerechten aanwijst die bevoegd zijn om uitspraak te doen op het gebied van onderhoudsverplichtingen, te onderzoeken in het licht van de bewoordingen en de doelstellingen ervan alsmede van het stelsel waarvan dit artikel deel uitmaakt.

Het Hof heeft vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 3 van verordening nr. 4/2009 niet preciseren dat de in de punten a) en b) van dat artikel aangewezen gerechten door de onderhoudsgerechtigde zelf moeten worden aangezocht. Dit artikel verbiedt dus – onder voorbehoud van de eerbiediging van de doelstellingen en de systematiek van die verordening – niet dat een verzoek inzake onderhoudsplicht door een openbaar lichaam dat van rechtswege is gesubrogeerd in de rechten van die onderhoudsgerechtigde, bij een van die gerechten wordt ingediend. Noch de doelstellingen noch de systematiek van verordening nr. 4/2009 staan eraan in de weg dat het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd is om uitspraak te doen over een dergelijk verzoek.

In de eerste plaats is de bevoegdheid van dat gerecht om over een dergelijk verzoek uitspraak te doen in overeenstemming met de doelstellingen van verordening nr. 4/2009. Deze verordening beoogt onder meer te verzekeren dat de bevoegde rechter zijn zetel heeft in de nabijheid van de onderhoudsgerechtigde, en de inning van internationale vorderingen tot levensonderhoud zo gemakkelijk mogelijk te maken. In het bijzonder zou deze laatste doelstelling worden uitgehold indien een in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam het recht werd ontzegd om zich – zowel wanneer de verweerder zijn verblijfplaats heeft binnen de Europese Unie als, in voorkomend geval, wanneer hij zijn verblijfplaats heeft op het grondgebied van een derde land – te beroepen op de alternatieve bevoegdheidscriteria die artikel 3, onder a) en b), van verordening nr. 4/2009 op het gebied van onderhoudsverplichtingen ten gunste van de verzoeker vaststelt. Bovendien verandert de mogelijkheid voor een dergelijk lichaam om zich tot het in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 bedoelde gerecht te wenden niets aan de door deze verordening ook nagestreefde doelstelling van een goede rechtsbedeling. Deze doelstelling moet in het bijzonder worden benaderd vanuit het belang van de partijen, ongeacht of het gaat om de verzoeker of om de verweerder, die met name eenvoudig toegang tot de rechter moeten kunnen hebben en zich op voorzienbare bevoegdheidsregels moeten kunnen beroepen. De overdracht van de rechten van de onderhoudsgerechtigde aan een dergelijk openbaar lichaam doet geen afbreuk aan de belangen van de onderhoudsplichtige noch aan de voorzienbaarheid van de toepasselijke bevoegdheidsregels.

In de tweede plaats is het feit dat het van rechtswege in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerde openbaar lichaam zich kan wenden tot het gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde ook in overeenstemming met de systematiek en de opzet van verordening nr. 4/2009. Dienaangaande heeft het Hof eraan herinnerd dat artikel 64 van die verordening juist ziet op de tussenkomst van een openbaar lichaam dat als verzoeker optreedt, hetzij in de plaats van degene aan wie de onderhoudsverplichtingen zijn verschuldigd, hetzij om uitkeringen die het bij wijze van levensonderhoud heeft verstrekt, terugbetaald te krijgen. In het bijzonder staat in artikel 64, lid 3, onder a), van deze verordening dat dit openbaar lichaam de erkenning en de uitvoerbaarverklaring, dan wel de tenuitvoerlegging kan vragen van een beslissing die tegen een onderhoudsplichtige is gegeven op verzoek van een openbaar lichaam dat terugbetaling vraagt van bij wijze van levensonderhoud verstrekte uitkeringen. Deze bepaling impliceert dat een dergelijk openbaar lichaam vooraf in de gelegenheid moet zijn gesteld om zich te wenden tot het gerecht bedoeld in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009, zodat dit een beslissing over de onderhoudsverplichting kan nemen.


1      Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1).

Top