This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018TJ0343
Arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 29 september 2021 (Uittreksels).
Tokin Corp. tegen Europese Commissie.
Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt voor elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt vastgesteld – Onderlinge afstemming van de prijzen in de volledige EER – Mededeling van punten van bezwaar – Richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten – Waarde van de verkopen – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden.
Zaak T-343/18.
Arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 29 september 2021 (Uittreksels).
Tokin Corp. tegen Europese Commissie.
Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt voor elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt vastgesteld – Onderlinge afstemming van de prijzen in de volledige EER – Mededeling van punten van bezwaar – Richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten – Waarde van de verkopen – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden.
Zaak T-343/18.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:T:2021:636
(Zaak T‑343/18)
Tokin Corp.
tegen
Europese Commissie
Arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 29 september 2021
„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt voor elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst wordt vastgesteld – Onderlinge afstemming van de prijzen in de volledige EER – Mededeling van punten van bezwaar – Richtsnoeren van 2006 voor de berekening van geldboeten – Waarde van de verkopen – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden”
Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van de Unierechter – Omvang – Vervanging van de motivering van de bestreden handeling
(Art. 101, 102, 261 en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)
(zie punten 44‑48)
Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Bepaling van de waarde van de verkopen – Totale omzet van de betrokken onderneming – Omzet die is behaald met de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft – Respectieve inaanmerkingneming – Grenzen – Bepaling van de waarde van de verkopen die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk
(Art. 101 en 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 13)
(zie punten 58, 59)
Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Zwaarte van de inbreuk – Beoordelingscriteria – Beoordelingsmarge van de Commissie – Grenzen – Eerbiediging van de beginselen inzake evenredigheid en het persoonlijke karakter van straffen en sancties
(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 13)
(zie punten 60‑63, 65, 66)
Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Voorlopig karakter – Verplichting voor de Commissie om in het eindbesluit de verschillen tussen dit besluit en haar voorlopige beoordelingen toe te lichten – Geen – Eindbesluit waarbij een andere einddatum van de inbreuk wordt vastgesteld dan die welke in het stadium van de mededeling van punten van bezwaar voorlopig is vastgesteld – Toelaatbaarheid
(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27)
(zie punten 81‑85)
Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Bepaling van de waarde van de verkopen – Referentiejaar – Laatste volledige jaar van inbreuk – Gebruik van verschillende referentiejaren voor alle ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen – Gebruik van een andere referentieperiode voor een onderneming die had opgehouden de producten waarop de mededingingsregeling betrekking had te verkopen – Toelaatbaarheid – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen
(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 13)
(zie punten 101‑104, 110‑114, 116‑119, 120)
Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Zwaarte van de inbreuk – Inaanmerkingneming van het gewicht van de deelname van een onderneming aan een inbreuk bij de aanpassing van het basisbedrag en niet bij de vaststelling ervan – Toelaatbaarheid
(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 19‑22)
(zie punten 131, 132, 138, 139, 141)
Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van de Unierechter – Omvang – Onderworpenheid aan de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten – Daarvan uitgesloten – Verplichting tot eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling
(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)
(zie punten 160‑164)
Samenvatting
Tokin Corp. (hierna: „Tokin”) is een in Japan gevestigde vennootschap die elektrolytische condensatoren van tantaal vervaardigt en verkoopt. Van 1 augustus 2009 tot 31 januari 2013 was Tokin voor 100 % in handen van Nec Corp.
Bij besluit van 21 maart 2018 ( 1 ) (hierna: „bestreden besluit”) heeft de Europese Commissie vastgesteld dat Tokin en Nec Corp. inbreuk hadden gemaakt op artikel 101 VWEU door deel te nemen aan overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot doel hadden het prijsbeleid voor de levering van elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal onderling af te stemmen. In dit verband heeft de Commissie Tokin aansprakelijk gehouden wegens haar rechtstreekse deelname aan die mededingingsregeling van 29 januari 2003 tot 23 april 2012 en Nec Corp. in haar hoedanigheid van moedermaatschappij voor de periode van 1 augustus 2009 tot 23 april 2012. Bij het bestreden besluit is aan Tokin en Nec Corp. hoofdelijk een geldboete opgelegd en zijn aan beide vennootschappen ook individuele geldboeten opgelegd.
Voor de berekening van die geldboeten heeft de Commissie de methode toegepast die wordt uiteengezet in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten ( 2 ).
Voor de berekening van de aan Tokin opgelegde geldboeten heeft de Commissie het basisbedrag vastgesteld door uit te gaan van de waarde van de verkopen van de betrokken elektrolytische condensatoren in het laatste volledige jaar van deelname aan de inbreuk en vervolgens een vermenigvuldigingsfactor toe te passen in verband met de duur, namelijk de periode van 29 januari 2003 tot 23 april 2012. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat horizontale regelingen tot onderlinge afstemming van de prijzen naar hun aard tot de zwaarste inbreuken op artikel 101 VWEU behoren, en heeft daarop het deel van de waarde van de verkopen dat in aanmerking moest worden genomen in verband met de zwaarte van de inbreuk vastgesteld op 16 %. Om ervoor te zorgen dat de opgelegde geldboeten voldoende afschrikkende werking hadden, heeft de Commissie voorts een extra bedrag van 16 % toegevoegd.
Wat de aanpassingen van het basisbedrag betreft, heeft de Commissie Tokin en Nec Corp. een vermindering van het basisbedrag van de geldboete met 3 % toegekend, aangezien niet was aangetoond dat zij aan bepaalde bijeenkomsten hadden deelgenomen. Bovendien hebben Tokin en Nec Corp. wegens hun medewerking op grond van de mededeling inzake medewerking van 2006 ( 3 ) een vermindering verkregen van 15 % van alle geldboeten die hun anders voor de inbreuk zouden zijn opgelegd.
Tokin heeft beroep ingesteld tot nietigverklaring van het bestreden besluit, maar de Negende kamer (uitgebreid) van het Gerecht heeft dit beroep verworpen.
Beoordeling door het Gerecht
In de eerste plaats verwerpt het Gerecht het middel van Tokin dat de Commissie, ten eerste, de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden en, ten tweede, het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij de einddatum van de aan Tokin verweten inbreuk heeft gewijzigd, terwijl zij wist dat daardoor de waarde van verzoeksters verkopen en bijgevolg het bedrag van de geldboete zouden toenemen.
Dienaangaande merkt het Gerecht op dat in de mededeling van punten van bezwaar was vermeld dat Tokin tot 11 december 2013 aan de inbreuk had deelgenomen, terwijl de Commissie in het bestreden besluit vaststelt dat de betrokken inbreuk tot 23 april 2012 heeft geduurd en dat Tokin tot die datum aan die inbreuk heeft deelgenomen.
De mededeling van punten van bezwaar moet weliswaar de belangrijkste feiten vermelden waarop de Commissie zich in het kader van haar onderzoeksprocedure baseert, maar die mededeling is een voorbereidend document met zuiver voorlopige beoordelingen feitelijk en rechtens. Een eindbesluit van de Commissie kan dus niet nietig worden verklaard op de enkele grond dat de definitieve conclusies die uit de in de mededeling van punten van bezwaar vermelde feiten zijn getrokken, niet nauwkeurig overeenstemmen met de voorlopige beoordeling van deze feiten in die mededeling. Aangezien de Commissie niet is gehouden om de in de mededeling van punten van bezwaar verrichte feitelijke of juridische beoordelingen te handhaven, kan haar voorts niet worden verweten dat zij in het bestreden besluit een andere einddatum van de inbreuk in aanmerking heeft genomen dan die welke zij in de mededeling van punten van bezwaar had vermeld.
Bovendien betwistte Tokin noch de in het bestreden besluit vermelde einddatum van de inbreuk noch de omstandigheid dat het laatste volledige jaar van haar deelname aan de inbreuk overeenkwam met de periode van 1 april 2011 tot 31 maart 2012.
Met betrekking tot de vermeende schending van het evenredigheidsbeginsel stelt het Gerecht vast dat Tokin geen enkel omstandig argument heeft aangedragen om de vermeende schending van het evenredigheidsbeginsel te onderbouwen.
In de tweede plaats verwerpt het Gerecht de grief van Tokin dat het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling zijn geschonden doordat de Commissie voor de berekening van de geldboete verschillende referentiejaren heeft gebruikt naargelang van de adressaten van het bestreden besluit.
Dienaangaande stelt het Gerecht om te beginnen vast dat het beginsel van gelijke behandeling slechts wordt geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld of verschillende situaties gelijk worden behandeld. Vervolgens merkt het Gerecht op dat de Commissie, om het basisbedrag van de op te leggen geldboeten vast te stellen, voor alle ondernemingen, op twee na, het criterium van punt 13 van de richtsnoeren van 2006 heeft toegepast, volgens hetwelk de Commissie bij de vaststelling van dat bedrag moet uitgaan van de waarde van de verkopen van de betrokken onderneming in het laatste volledige jaar waarin zij aan de inbreuk heeft deelgenomen. Volgens het Gerecht was de afwijking van dat criterium voor twee van de betrokken ondernemingen objectief gerechtvaardigd, aangezien die ondernemingen de verkoop van de producten waarop de inbreuk betrekking had, vóór het einde van die inbreuk hadden stopgezet en zich dus in een andere situatie bevonden dan de andere deelnemers aan de inbreuk. Ten slotte wijst het Gerecht erop dat de Commissie de relevante waarde van de verkopen van de twee betrokken productcategorieën, namelijk elektrolytische condensatoren van aluminium en elektrolytische condensatoren van tantaal, wel degelijk afzonderlijk had berekend voor alle deelnemers aan de mededingingsregeling.
In het licht van die vaststellingen bevestigt het Gerecht dat de methode die de Commissie voor de berekening van de waarde van de verkopen heeft toegepast, niet willekeurig is en op zich geen schending van het non-discriminatiebeginsel of het beginsel van gelijke behandeling oplevert.
In de derde plaats verwerpt het Gerecht ook het middel van Tokin dat de Commissie bij de berekening van het basisbedrag van de geldboete het feit dat Tokin niet aan bepaalde mededingingsbeperkende bijeenkomsten had deelgenomen in aanmerking had moeten nemen bij de vaststelling van de vermenigvuldigingsfactor in verband met de zwaarte van de inbreuk en niet als verzachtende omstandigheid.
In dit verband herinnert het Gerecht eraan dat uit vaste rechtspraak volgt dat het de Commissie vrijstaat om bij de berekening van het basisbedrag of bij de aanpassing van het basisbedrag op grond van verzachtende of verzwarende omstandigheden het relatieve gewicht van de deelname van een onderneming aan een inbreuk en de bijzondere omstandigheden van de zaak in aanmerking te nemen. Gelet op alle kenmerken van de betrokken inbreuk is het feit dat de Commissie voor de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete een vermenigvuldigingsfactor in verband met de zwaarte van de inbreuk van 16 % heeft toegepast en het basisbedrag uit hoofde van verzachtende omstandigheden met 3 % heeft verminderd, dus niet in strijd met verordening nr. 1/2003 of met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid.
( 1 ) Besluit C(2018) 1768 final van de Commissie van 21 maart 2018 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT.40136 – Condensatoren).
( 2 ) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2) (hierna: „richtsnoeren van 2006”).
( 3 ) Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2006, C 298, blz. 17).