Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018TJ0123

    Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 februari 2019.
    Bayer Intellectual Property GmbH tegen Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.
    Uniemerk – Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat een hart afbeeldt – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001.
    Zaak T-123/18.

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2019:95

    Zaak T‑123/18

    Bayer Intellectual Property GmbH

    tegen

    Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

    Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 februari 2019

    „Uniemerk – Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat een hart afbeeldt – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”

    1. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Begrip – Beoordelingscriteria

      [Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 1, b)]

      (zie punten 13, 14)

    2. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Beoordeling van het onderscheidend vermogen – Criteria – Perceptie van het merk door het relevante publiek – Aandachtsniveau van het publiek

      [Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 1, b)]

      (zie punt 17)

    3. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Beeldmerk dat een hart afbeeldt

      [Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 1, b)]

      (zie punten 23‑32)

    4. Uniemerk – Beslissingen van het Bureau – Beginsel van gelijke behandeling – Beginsel van behoorlijk bestuur – Eerdere beslissingspraktijk van het Bureau – Rechtmatigheidsbeginsel – Noodzaak van een strikt en volledig onderzoek in elk concreet geval

      (Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad)

      (zie punten 34, 35)

    5. Uniemerk – Beslissingen van het Bureau – Rechtmatigheid – Eerdere beslissingspraktijk van het Bureau – Discriminatieverbod – Geen invloed

      (Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad)

      (zie punt 36)

    Samenvatting

    In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 14 februari 2019, Bayer Intellectual Property/EUIPO (T‑123/18), is bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het beeldmerk dat een hart afbeeldt, in te schrijven. De kamer van beroep was van oordeel dat het aangevraagde merk door het relevante publiek zou worden opgevat als de weergave van een hart en dus als een verwijzing naar het feit dat de betrokken diensten het gebied van de cardiologie betreffen.

    Het Gerecht herinnert er ten eerste aan dat een merk het relevante publiek in staat moet stellen om de erdoor aangeduide waren te onderscheiden van die van andere ondernemingen zonder dat dit publiek bijzonder oplettend hoeft te zijn, zodat de vereiste mate van onderscheidend vermogen die nodig is voor de inschrijving van een merk niet mag afhangen van het aandachtsniveau van dat publiek.

    Ten tweede brengt het Gerecht in herinnering dat volgens vaste rechtspraak het EUIPO bij de uitoefening van zijn bevoegdheden de algemene beginselen van het Unierecht moet naleven. Het EUIPO moet weliswaar, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, rekening houden met beslissingen die reeds zijn genomen inzake soortgelijke aanvragen en zeer aandachtig onderzoeken of al dan niet een beslissing in dezelfde zin moet worden genomen, maar de toepassing van deze beginselen dient te worden verzoend met het wettigheidsbeginsel. Voorts dient elke inschrijvingsaanvraag, omwille van de rechtszekerheid en juist met het oog op behoorlijk bestuur, strikt en volledig te worden onderzocht teneinde te voorkomen dat een merk onterecht wordt ingeschreven of nietig verklaard. Bijgevolg moet elk concreet geval afzonderlijk worden onderzocht. Of een teken als merk wordt ingeschreven, hangt immers af van specifieke criteria die gelden naargelang van de feitelijke omstandigheden van het concrete geval en aan de hand waarvan moet worden nagegaan of een weigeringsgrond op het betrokken teken van toepassing is.

    Het Gerecht wijst erop dat uit die beginselen volgt dat wanneer de kamers van beroep beslissen om anders te oordelen dan in eerdere beslissingen over soortgelijke aanvragen die bij hen zijn aangevoerd, zij uitdrukkelijk dienen te motiveren waarom van die beslissingen wordt afgeweken. Een dergelijke verplichting om een afwijking ten aanzien van eerdere beslissingen te motiveren, is evenwel minder belangrijk wanneer het een onderzoek betreft dat strikt afhangt van het aangevraagde merk dan wanneer het gaat om feitelijke vaststellingen die niet afhangen van dat merk. Verder merkt het Gerecht op dat uit bovengenoemde rechtspraak ook volgt dat beslissingen die de kamers van beroep krachtens verordening 2017/1001 ter zake van de inschrijving van een teken als Uniemerk nemen, op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid berusten, zodat de rechtmatigheid van de beslissingen van die kamers van beroep enkel moet worden beoordeeld op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de Unierechter. Bijgevolg zijn de kamers van beroep niet gebonden door eerdere beslissingen van het EUIPO.

    In casu oordeelt het Gerecht dat het onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk strikt afhangt van dat merk en niet van de door verzoekster aangevoerde feitelijke vaststellingen. Aldus kon de kamer van beroep zich ertoe beperken op te merken dat verzoekster zich niet met succes op eerdere beslissingen van het EUIPO kon baseren om af te doen aan de vaststelling dat het aangevraagde merk onder de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001 valt. Voorts wijst het Gerecht erop dat de kamer van beroep hoe dan ook uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom zij is afgeweken van de oplossing in de door verzoekster aangevoerde eerdere beslissing. Zij heeft immers, kort samengevat, erop gewezen dat de waren waarover het in die eerdere beslissing ging, niet specifiek betrekking hadden op cardiologie, zodat die waren, anders dan de in de onderhavige procedure aan de orde zijnde diensten, geen „rechtstreekse en onmiddellijk herkenbare band met het menselijke hart” hadden. Verder is het Gerecht van oordeel dat verzoekster de gegrondheid van die motivering niet kan betwisten zonder de gegrondheid van de weigering tot inschrijving van het aangevraagde merk ter discussie te stellen. Dienaangaande merkt het Gerecht op dat de kamer van beroep op goede gronden heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk valt onder de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001.

    Top