This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CJ0447
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2019.
UB tegen Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava.
Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 3 – Materiële werkingssfeer – Uitkering bij ouderdom – Vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie – Verordening (EU) nr. 492/2011 – Artikel 7 – Gelijke behandeling van nationale werknemers en migrerende werknemers – Sociale voordelen – Wettelijke regeling van een lidstaat die de toekenning van een ‚toelage voor sporters die voor het land zijn uitgekomen’ voorbehoudt aan onderdanen van die staat.
Zaak C-447/18.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2019.
UB tegen Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava.
Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 3 – Materiële werkingssfeer – Uitkering bij ouderdom – Vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie – Verordening (EU) nr. 492/2011 – Artikel 7 – Gelijke behandeling van nationale werknemers en migrerende werknemers – Sociale voordelen – Wettelijke regeling van een lidstaat die de toekenning van een ‚toelage voor sporters die voor het land zijn uitgekomen’ voorbehoudt aan onderdanen van die staat.
Zaak C-447/18.
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:1098
Zaak C‑447/18
UB
tegen
Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky)
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2019
„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 3 – Materiële werkingssfeer – Uitkering bij ouderdom – Vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie – Verordening (EU) nr. 492/2011 – Artikel 7 – Gelijke behandeling van nationale werknemers en migrerende werknemers – Sociale voordelen – Wettelijke regeling van een lidstaat die de toekenning van een ‚toelage voor sporters die voor het land zijn uitgekomen’ voorbehoudt aan onderdanen van die staat”
Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Unieregeling – Materiële werkingssfeer – Uitkeringen bij ouderdom – Begrip – Toelage, ingesteld ten gunste van bepaalde topsporters die voor een lidstaat zijn uitgekomen – Daarvan uitgesloten
(Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)
(zie punten 26‑33, 54, dictum 1)
Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Begrip – Toelage, ingesteld ten gunste van bepaalde topsporters die voor een lidstaat zijn uitgekomen – Daaronder begrepen – Nationale wettelijke regeling die de toekenning van deze toelage afhankelijk stelt van het bezit van de nationaliteit van die lidstaat – Ontoelaatbaarheid
(Art. 45 VWEU; verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 2)
(zie punten 38‑41, 49, 52, 53, 54, dictum 2)
Toetreding van nieuwe lidstaten – Slowaakse Republiek – Tsjechische Republiek – Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Tsjechisch onderdaan die sinds een datum vóór de toetreding in Slowakije was tewerkgesteld en die zijn woonplaats niet heeft verplaatst – Daaronder begrepen
(Toetredingsakte van 2003, art. 24; verordening nr. 1612/68 van de Raad, art. 7, lid 2)
(zie punten 42‑44)
Samenvatting
De wettelijke regeling van een lidstaat die het voordeel van een toelage die is ingesteld ten gunste van bepaalde sporters die voor het land zijn uitgekomen beperkt tot onderdanen van die lidstaat, vormt een belemmering van het vrije verkeer van werknemers
In het arrest Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava e.a. (C‑447/18) van 18 december 2019 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers ( 1 ), dat bepaalt dat een werknemer die onderdaan is van een lidstaat, op het grondgebied van andere lidstaten dezelfde sociale voordelen geniet als nationale werknemers, zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die het voordeel van een toelage die wordt betaald aan bepaalde topsporters die voor die lidstaat of de rechtsvoorgangers daarvan zijn uitgekomen in internationale sportcompetities, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de aanvrager de nationaliteit van die lidstaat bezit.
In casu is aan een Tsjechisch onderdaan (die voor deze nationaliteit heeft gekozen bij de ontbinding van de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek) die op het grondgebied van het huidige Slowakije woont en die als lid van het nationale team van de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek op de Europese en wereldkampioenschappen voor ijshockeywedstrijden met gouden en zilveren medailles was onderscheiden, een toelage die is ingesteld ten gunste van bepaalde topsporters die zijn uitgekomen voor Slowakije geweigerd, omdat hij niet de Slowaakse nationaliteit had. Bij de toetreding van de Slowaakse Republiek en de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie was de betrokkene tewerkgesteld op een lagere school, waar hij ten minste tot na de toetreding werkzaam is gebleven.
Om te beginnen heeft het Hof vastgesteld dat de betrokken toelage is uitgesloten van de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ( 2 ). Volgens het Hof valt de toelage niet onder het begrip „uitkering bij ouderdom” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze verordening, dat bepaalt op welke takken van sociale zekerheid verordening nr. 883/2004 van toepassing is. In dit verband merkt het Hof op dat de voornaamste doelstelling van de toelage erin bestaat de begunstigden ervan te belonen voor de prestaties die zij op sportgebied hebben geleverd bij het uitkomen voor hun land, hetgeen verklaart waarom de toelage rechtstreeks wordt gefinancierd door de staat, buiten de financieringsbronnen van het nationale socialezekerheidsstelsel om en onafhankelijk van de door de begunstigden ervan betaalde bijdragen, en waarom de toelage slechts aan een zeer beperkt aantal sporters wordt uitbetaald. Het Hof heeft hieraan toegevoegd dat de toelage niet afhankelijk is gesteld van het recht van de begunstigde op een ouderdomspensioen, maar alleen van een daartoe strekkende aanvraag van de begunstigde.
Vervolgens heeft het Hof, na te hebben gepreciseerd dat de betrokken werknemer, die weliswaar zijn woonplaats niet heeft verplaatst maar zich als gevolg van de toetreding tot de Unie van de staat waarvan hij onderdaan is en van de staat op wiens grondgebied hij zijn woonplaats heeft, in de situatie van een migrerende werknemer bevindt, geoordeeld dat de in casu aan de orde zijnde toelage onder het begrip „sociaal voordeel” in de zin van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 valt. In dit verband heeft het Hof vastgesteld dat de mogelijkheid voor een migrerende werknemer om op dezelfde basis als werknemers die onderdaan zijn van de gastlidstaat te worden beloond voor de uitzonderlijke sportieve resultaten die hij heeft behaald toen hij voor die lidstaat of de rechtsvoorgangers daarvan uitkwam, kan bijdragen tot de integratie van die werknemer in die lidstaat en dus tot de verwezenlijking van de doelstelling van het vrije verkeer van werknemers. Het Hof heeft erop gewezen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde toelage de begunstigden ervan niet alleen financiële zekerheid biedt om met name het gebrek aan volledige integratie op de arbeidsmarkt in de jaren die waren gewijd aan de uitoefening van topsport te compenseren, maar hun vooral ook een bijzonder sociaal prestige verleent vanwege de sportieve resultaten die zij bij het uitkomen voor het land hebben behaald.
Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat een lidstaat die een dergelijke toelage aan zijn nationale werknemers toekent, deze niet zonder zich schuldig te maken aan discriminatie op grond van nationaliteit kan weigeren aan werknemers die onderdaan van een andere lidstaat zijn.
( 1 ) Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1). Artikel 7, lid 2, van die verordening vormt de bijzondere uitdrukking van het non-discriminatiebeginsel van artikel 45, lid 2, VWEU op het specifieke gebied van de sociale voordelen.
( 2 ) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, gerectificeerd in PB 2004, L 200, blz. 1).