EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CO0232

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 21 november 2017.
VE tegen WD.
Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Kredietovereenkomst gesteld in vreemde valuta – Onvoldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en over de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Kennelijke niet-ontvankelijkheid.
Zaak C-232/17.

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 21 november 2017 – VE

(Zaak C‑232/17) ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Kredietovereenkomst gesteld in vreemde valuta – Onvoldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en over de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

1. 

Prejudiciële vragen–Ontvankelijkheid–Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken–Vermelding van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is

(Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94)

(zie punten 16‑18)

2. 

Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Algemene of hypothetische vragen–Kennelijke niet-ontvankelijkheid

(Art. 267 VWEU)

(zie punt 24)

Dictum

Het door de Budai Központi Kerületi Bíróság (rechter voor het centrum van Boeda, Hongarije) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


( 1 ) PB C 256 van 7.8.2017.

Top