This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CJ0590
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 maart 2019.
Henri Pouvin en Marie Dijoux tegen Electricité de France (EDF).
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Werkingssfeer – Artikel 2, onder b) en onder c) – Begrippen ‚consument’ en ‚verkoper’ – Financiering voor het verwerven van een hoofdverblijf – Vastgoedlening toegekend door een werkgever aan zijn werknemer en diens echtgenoot of echtgenote, die hoofdelijk is verbonden als medekredietnemer.
Zaak C-590/17.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 maart 2019.
Henri Pouvin en Marie Dijoux tegen Electricité de France (EDF).
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Werkingssfeer – Artikel 2, onder b) en onder c) – Begrippen ‚consument’ en ‚verkoper’ – Financiering voor het verwerven van een hoofdverblijf – Vastgoedlening toegekend door een werkgever aan zijn werknemer en diens echtgenoot of echtgenote, die hoofdelijk is verbonden als medekredietnemer.
Zaak C-590/17.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:232
Zaak C‑590/17
Henri Pouvin en Marie Dijoux
tegen
Electricité de France (EDF)
[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk)]
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 maart 2019
„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Werkingssfeer – Artikel 2, onder b) en onder c) – Begrippen ‚consument’ en ‚verkoper’ – Financiering voor het verwerven van een hoofdverblijf – Vastgoedlening toegekend door een werkgever aan zijn werknemer en diens echtgenoot of echtgenote, die hoofdelijk is verbonden als medekredietnemer”
Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Begrip ‚consument’ – Werknemer van een onderneming en zijn echtgenoot of echtgenote die met deze onderneming een aan het personeel voorbehouden kredietovereenkomst sluiten ter financiering van de aankoop van een onroerend goed voor privédoeleinden – Daaronder begrepen
[Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 2, b)]
(zie punten 29‑32, 43 en dictum)
Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Werkingssfeer – Begrip ‚verkoper’ – Onderneming die in het kader van haar bedrijfs‑ of beroepsactiviteit met een werknemer en diens echtgenoot of echtgenote een aan het personeel voorbehouden kredietovereenkomst sluit ter financiering van de aankoop van een onroerend goed voor privédoeleinden – Daaronder begrepen – Sluiten van kredietovereenkomsten geen hoofdactiviteit van deze onderneming – Geen invloed
[Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 2, c)]
(zie punten 39‑43 en dictum)
Samenvatting
In het op 21 maart 2019 gewezen arrest Pouvin en Dijoux (C‑590/17) heeft het Hof zich uitgesproken over de uitlegging van de begrippen „consument” en „verkoper”, zoals omschreven in richtlijn 93/13 ( 1 ), in de context van een vordering tot betaling van bedragen die nog verschuldigd waren in het kader van een vastgoedlening die een onderneming had toegekend aan zijn werknemer en diens echtgenote ter financiering van de aankoop van een hoofdverblijf.
Een beding in deze kredietovereenkomst bepaalde dat deze overeenkomst van rechtswege werd beëindigd indien de kredietnemer, om welke reden dan ook, niet meer tot het personeel van die onderneming behoorde. Na het ontslag van de werknemer zijn die werknemer en zijn echtgenote gestopt met het afbetalen van het krediet. De onderneming heeft de kredietnemers dan ook op grond van dat beding gedagvaard tot betaling van de uit hoofde van de hoofdsom, de rente en het boetebeding nog verschuldigde bedragen.
Deze zaak werd aanhangig gemaakt bij de rechter in eerste aanleg, die heeft vastgesteld dat het beding betreffende de beëindiging van rechtswege van de kredietovereenkomst oneerlijk was. Dit vonnis is vervolgens vernietigd door de rechter in tweede aanleg, die heeft vastgesteld dat de betrokken overeenkomst van rechtswege was beëindigd op de datum van het ontslag van de werknemer. Hiertegen hebben de werknemer en zijn echtgenote cassatieberoep ingesteld bij de hoogste rechter, aangezien zij van mening waren dat zij als consumenten hadden gehandeld en dat een beding – zoals het beding dat in hun kredietovereenkomst was opgenomen – dat voorziet in de beëindiging van het krediet wegens een buiten de overeenkomst vallende oorzaak, oneerlijk is.
Wat in de eerste plaats het begrip „consument” ( 2 )betreft, heeft het Hof geoordeeld dat de werknemer van een onderneming en zijn echtgenoot of echtgenote die met die onderneming een primair aan het personeel van die onderneming voorbehouden kredietovereenkomst sluiten ter financiering van de aankoop van een onroerend goed voor privédoeleinden, onder dat begrip vallen. In die zin heeft het Hof gepreciseerd dat het feit dat een natuurlijke persoon met zijn werkgever een overeenkomst sluit die geen arbeidsovereenkomst is, als zodanig niet belet dat deze persoon kan worden aangemerkt als „consument” in de zin van richtlijn 93/13. Het Hof heeft tevens beklemtoond dat het feit dat bepaalde soorten consumentenovereenkomsten zijn voorbehouden aan bepaalde groepen consumenten, deze groepen niet de status van „consument” in de zin die richtlijn 93/13 ontneemt. Wat de uitsluiting van arbeidsovereenkomsten uit de werkingssfeer van richtlijn 93/13 betreft, heeft het Hof bovendien voor recht verklaard dat een overeenkomst voor een vastgoedkrediet dat door een werkgever wordt verleend aan zijn werknemer en diens echtgenoot of echtgenote, niet als „arbeidsovereenkomst” kan worden aangemerkt, aangezien een dergelijke overeenkomst geen arbeidsverhouding regelt en geen arbeidsvoorwaarden betreft.
Wat in de tweede plaats het begrip „verkoper” ( 3 ) betreft, heeft het Hof voor recht verklaard dat een onderneming die in het kader van haar beroepsactiviteit met een van haar werknemers en diens echtgenoot of echtgenote een primair aan haar personeel voorbehouden kredietovereenkomst sluit, onder dat begrip valt, zelfs indien het verlenen van kredieten niet haar hoofdactiviteit vormt. In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat ook al bestaat de hoofdactiviteit van een dergelijke werkgever niet in het aanbieden van financiële instrumenten maar in het leveren van energie, deze werkgever beschikt over informatie en technische deskundigheid en over personele en materiële middelen waarover een natuurlijke persoon, te weten de andere partij bij de overeenkomst, niet wordt geacht te beschikken. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het aanbieden van een kredietovereenkomst aan zijn werknemers, waardoor zij eigenaar van een woning kunnen worden, bijdraagt tot het werven en behouden van gekwalificeerd en vaardig personeel, wat gunstig is voor de uitoefening van de beroepsactiviteit van de werkgever. In deze context heeft het Hof beklemtoond dat het al dan niet bestaan van eventuele rechtstreekse inkomsten voor die werkgever uit die overeenkomst geen invloed heeft op de erkenning van die werkgever als „verkoper” in de zin van richtlijn 93/13. Bijgevolg was het Hof van oordeel dat een ruime uitlegging van het begrip „verkoper” de verwezenlijking dient van de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de consument als zwakke partij bij de overeenkomst met een verkoper te beschermen en het evenwicht tussen de partijen te herstellen.
( 1 ) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).
( 2 ) Artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13.
( 3 ) Artikel 2, onder c), van richtlijn 93/13.