Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0512

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 juni 2018.
Procedure ingeleid door HR.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Artikel 8, lid 1 – Gewone verblijfplaats van een kind – Zuigeling – Beslissende omstandigheden voor de bepaling van deze verblijfplaats.
Zaak C-512/17.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

Zaak C‑512/17

Procedure ingeleid door HR

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Rejonowy Poznań – Stare Miasto w Poznaniu)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Artikel 8, lid 1 – Gewone verblijfplaats van een kind – Zuigeling – Beslissende omstandigheden voor de bepaling van deze verblijfplaats”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 juni 2018

Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening nr. 2201/2003 – Begrip „gewone verblijfplaats van een kind” – Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 2201/2003 van de Raad, art. 8, lid 1)

Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat de gewone verblijfplaats van een kind in de zin van die verordening overeenkomt met de plaats waar zich in feite het centrum van diens leven bevindt. Het is aan de nationale rechterlijke instantie om, aan de hand van een reeks met elkaar overeenstemmende factoren, te bepalen waar zich dat centrum op het tijdstip van de indiening van het verzoek omtrent de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind bevond. In een zaak als die in het hoofdgeding zijn de volgende omstandigheden, gelet op de feiten die door deze rechterlijke instantie zijn vastgesteld, tezamen beslissend:

het kind heeft sinds zijn geboorte tot aan het uit elkaar gaan van zijn ouders in het algemeen met hen op een bepaalde plaats gewoond;

de ouder die sinds het uit elkaar gaan van het paar in feite het gezag over het kind uitoefent, verblijft in het dagelijks leven nog steeds met hem op die plaats en oefent daar zijn beroepswerkzaamheden uit op basis van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, en

het kind heeft op die plaats regelmatig omgang met zijn andere ouder, die daar nog steeds verblijft.

In een zaak als die in het hoofdgeding kunnen de volgende omstandigheden echter niet als beslissend worden beschouwd:

de verblijven in het verleden van de ouder die in feite het gezag over het kind uitoefent met dat kind op het grondgebied van de lidstaat waaruit deze ouder afkomstig is, tijdens verloven of feestdagen;

de herkomst van die ouder, de culturele banden van het kind met die lidstaat die daaruit voortvloeien, en de betrekkingen van het kind met zijn familieleden die in die lidstaat wonen, en

de eventuele bedoeling van die ouder zich in de toekomst met het kind in die lidstaat te vestigen.

(zie punt 66 en dictum)

Top