EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0502

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 november 2018.
C&D Foods Acquisition ApS tegen Skatteministeriet.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Voorgenomen verkoop van aandelen in een kleindochteronderneming – Uitgaven voor diensten waarvan gebruik is gemaakt in verband met deze verkoop – Niet-gerealiseerde verkoop – Verzoek om aftrek van de voorbelasting – Werkingssfeer van de btw.
Zaak C-502/17.

Court reports – general

Zaak C‑502/17

C & D Foods Verkrijging ApS

tegen

Skatteministeriet

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vestre Landsret)

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Voorgenomen verkoop van aandelen in een kleindochteronderneming – Uitgaven voor diensten waarvan gebruik is gemaakt in verband met deze verkoop – Niet-gerealiseerde verkoop – Verzoek om aftrek van de voorbelasting – Werkingssfeer van de btw”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 november 2018

Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Economische activiteiten in de zin van artikel 9 van richtlijn 2006/112 – Begrip – Voorgenomen, maar niet gerealiseerde verkoop van aandelen – Geen uitsluitende rechtstreekse oorzaak in de belastbare economische activiteit of rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk van die activiteit – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 2, 9 en 168)

De artikelen 2, 9 en 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelstel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat een voorgenomen, maar niet gerealiseerde verkoop van aandelen als die in het hoofdgeding, die zijn uitsluitende rechtstreekse oorzaak niet vindt in de belastbare economische activiteit van de betrokken vennootschap of die geen rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk van deze economische activiteit vormt, niet binnen de werkingssfeer van de belasting over de toegevoegde waarde valt.

Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat een vennootschap wier enig doel erin bestaat een deelneming te nemen in andere vennootschappen zonder dat zij zich rechtstreeks of indirect mengt in het beheer van die vennootschappen, niet de hoedanigheid van btw-plichtige in de zin van artikel 9 van richtlijn 2006/112 heeft en evenmin recht op aftrek volgens artikel 168 van die richtlijn geniet. De enkele aankoop en het enkele aanhouden van aandelen vormen op zich namelijk geen economische activiteit in de zin van richtlijn 2006/112, die de aankoper of houder de hoedanigheid van belastingplichtige verlenen; deze handelingen zijn namelijk geen exploitatie van een zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, omdat de enige opbrengst ervan voortspruit uit eventuele winst bij de verkoop van deze aandelen (zie in die zin arresten van 29 oktober 2009, SKF,C‑29/08, EU:C:2009:665, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 oktober 2018, Ryanair,C‑249/17, EU:C:2018:834, punt 16).

Dit ligt evenwel anders wanneer een financiële deelneming in een andere vennootschap gepaard gaat met een rechtstreekse of indirecte inmenging in het beheer van de vennootschap waarin wordt deelgenomen, onverminderd de rechten die de houder van de deelneming als aandeelhouder of vennoot heeft, daar een dergelijke inmenging gepaard gaat met handelingen die op grond van artikel 2 van richtlijn 2006/112 aan btw zijn onderworpen, zoals het verrichten van administratieve, boekhoudkundige en informaticadiensten (zie in die zin arrest van 29 oktober 2009, SKF,C‑29/08, EU:C:2009:665, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Hieruit volgt dat, wil een aandelenoverdracht binnen de werkingssfeer van de btw kunnen vallen, deze handeling haar uitsluitende rechtstreekse oorzaak in beginsel moet hebben in de belastbare economische activiteit van de betrokken moedermaatschappij of het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk van die activiteit moet vormen. Dit is het geval wanneer die handeling wordt verricht met het oogmerk om de opbrengst van die verkoop rechtstreeks toe te wijzen aan de belastbare economische activiteit van de betrokken moedermaatschappij of aan de economische activiteit van de groep waarvan zij de moedermaatschappij is.

(zie punten 30, 32, 38, 42 en dictum)

Top