This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CJ0457
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2018.
Heiko Jonny Maniero tegen Studienstiftung des deutschen Volkes eV.
Prejudiciële verwijzing – Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming – Richtlijn 2000/43/EG – Artikel 3, lid 1, onder g) – Werkingssfeer – Begrip ‚onderwijs’ – Toekenning door een particuliere stichting van studiebeurzen ter stimulering van onderzoeks‑ of studieprojecten in het buitenland – Artikel 2, lid 2, onder b) – Indirecte discriminatie – Voor toekenning van deze beurzen geldende voorwaarde van het eerder geslaagd zijn voor het eerste staatsexamen rechtsgeleerdheid (Erste Juristische Staatsprüfung).
Zaak C-457/17.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2018.
Heiko Jonny Maniero tegen Studienstiftung des deutschen Volkes eV.
Prejudiciële verwijzing – Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming – Richtlijn 2000/43/EG – Artikel 3, lid 1, onder g) – Werkingssfeer – Begrip ‚onderwijs’ – Toekenning door een particuliere stichting van studiebeurzen ter stimulering van onderzoeks‑ of studieprojecten in het buitenland – Artikel 2, lid 2, onder b) – Indirecte discriminatie – Voor toekenning van deze beurzen geldende voorwaarde van het eerder geslaagd zijn voor het eerste staatsexamen rechtsgeleerdheid (Erste Juristische Staatsprüfung).
Zaak C-457/17.
Zaak C‑457/17
Heiko Jonny Maniero
tegen
Studienstiftung des deutschen Volkes eV
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof)
„Prejudiciële verwijzing – Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming – Richtlijn 2000/43/EG – Artikel 3, lid 1, onder g) – Werkingssfeer – Begrip ‚onderwijs’ – Toekenning door een particuliere stichting van studiebeurzen ter stimulering van onderzoeks‑ of studieprojecten in het buitenland – Artikel 2, lid 2, onder b) – Indirecte discriminatie – Voor toekenning van deze beurzen geldende voorwaarde van het eerder geslaagd zijn voor het eerste staatsexamen rechtsgeleerdheid (Erste Juristische Staatsprüfung)”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 november 2018
Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming – Richtlijn 2000/43 – Werkingssfeer – Begrip „onderwijs” – Toekenning door een particuliere stichting van studiebeurzen ter ondersteuning van onderzoeks‑ of studieprojecten in het buitenland – Daaronder begrepen – Voorwaarde – Voldoende nauwe band tussen de toegekende financiële voordelen en de deelname aan dergelijke onderzoeks‑ of studieprojecten die zelf onder dat begrip „onderwijs” vallen
[Richtlijn 2000/43 van de Raad, art. 3, lid 1, g)]
Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming – Richtlijn 2000/43 – Nationale maatregel die een indirecte discriminatie bevat – Begrip „bijzondere benadeling” – Toekenning door een particuliere stichting van studiebeurzen ter ondersteuning van onderzoeks‑ of studieprojecten in het buitenland alleen aan kandidaten die in die lidstaat met goed gevolg een juridisch examen hebben afgelegd – Geen indirecte discriminatie
[Richtlijn 2000/43 van de Raad, art. 2, lid 2, b)]
Artikel 3, lid 1, onder g), van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming dient aldus te worden uitgelegd dat de toekenning door een particuliere stichting van beurzen ter ondersteuning van onderzoeks‑ of studieprojecten in het buitenland onder het begrip „onderwijs” in de zin van deze bepaling valt, wanneer er een voldoende nauwe band bestaat tussen de toegekende financiële voordelen en de deelname aan dergelijke onderzoeks‑ of studieprojecten die zelf onder ditzelfde begrip „onderwijs” vallen. Dit is met name het geval wanneer deze toelagen verband houden met de deelname van potentiële kandidaten aan een dergelijk onderzoeks‑ of studieproject, wanneer zij tot doel hebben alle of een deel van de potentiële financiële belemmeringen voor een dergelijke deelname weg te nemen en wanneer zij geschikt zijn om deze doelstelling te verwezenlijken.
Zoals de advocaat-generaal in de punten 22 en 23 van haar conclusie heeft opgemerkt, wordt om te beginnen onder de term „onderwijs” in de gebruikelijke betekenis van het dagelijks taalgebruik verstaan, de handelingen of de processen waarmee informatie, kennis, inzichten, attitudes, waarden, vaardigheden, competenties of gedragingen worden overgedragen of verworven.
Zoals de advocaat-generaal in de punten 32 en 34 van haar conclusie heeft opgemerkt, vereist een teleologische uitlegging van het begrip „onderwijs” in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), van richtlijn 2000/43 echter in de eerste plaats dat de toegang tot onderwijs wordt beschouwd als een van de wezenlijke aspecten van dat begrip, aangezien er geen onderwijs kan zijn zonder toegang tot onderwijs en het doel van deze richtlijn, namelijk de bestrijding van discriminatie in het onderwijs, dan ook niet kan worden bereikt als discriminatie wordt toegestaan in de fase van de toegang tot onderwijs.
In de tweede plaats moeten de kosten in verband met de deelname aan een onderzoeksproject of onderwijsprogramma worden beschouwd als onderdeel van de componenten van de toegang tot onderwijs die derhalve onder het begrip „onderwijs” vallen, aangezien de beschikbaarheid van de financiële middelen die nodig zijn voor een dergelijke deelname waarschijnlijk bepalend is voor de toegang tot het genoemde project of programma.
(zie punten 31, 37, 38, 44, dictum 1)
Artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43 dient aldus te worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een in een lidstaat gevestigde particuliere stichting de toekenning van subsidies ter ondersteuning van onderzoeks‑ of juridische studieprojecten in het buitenland beperkt tot kandidaten die in die lidstaat met goed gevolg een juridisch examen zoals dat in het hoofdgeding hebben afgelegd, geen indirecte discriminatie op grond van ras of etnische afstamming in de zin van deze bepaling vormt.
Volgens dat artikel is er sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Het begrip „bijzondere benadeling” in de zin van die bepaling moet aldus worden opgevat dat het verwijst naar situaties waarin het inzonderheid personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming zijn die ten gevolge van de desbetreffende bepaling, maatstaf of handelwijze worden benadeeld (zie in die zin arresten van 16 juli 2015, CHEZ Razpredelenie Bulgaria,C‑83/14, EU:C:2015:480, punt 100, en 6 april 2017, Jyske Finans,C‑668/15, EU:C:2017:278, punt 27).
(zie punten 46, 47, 52, dictum 2)