EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0435

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 7 augustus 2018.
Argo Kalda Mardi talu tegen Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet (PRIA).
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Rechtstreekse betalingen – Verordening (EU) nr. 1306/2013 – Artikelen 93 en 94 – Bijlage II – Randvoorwaarden – Landbouw‑ en milieuconditie – Minimumvereisten – Toepassing door een lidstaat – Verplichting om „grafmonumenten” te onderhouden – Omvang.
Zaak C-435/17.

Court reports – general

Zaak C‑435/17

Argo Kalda Mardi talu

tegen

Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet (PRIA)

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tartu Halduskohus)

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Rechtstreekse betalingen – Verordening (EU) nr. 1306/2013 – Artikelen 93 en 94 – Bijlage II – Randvoorwaarden – Landbouw‑ en milieuconditie – Minimumvereisten – Toepassing door een lidstaat – Verplichting om „grafmonumenten” te onderhouden – Omvang”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 7 augustus 2018

  1. Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Gemeenschappelijke voorschriften – Minimumeisen inzake goede landbouw‑ en milieuconditie – Verplichting tot instandhouding van de landschapselementen – Nationale regeling houdende oplegging van de verplichting om steengraven te onderhouden – Toelaatbaarheid

    (Verordening nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, art. 93, lid 1, en 94, en bijlage II; verordening nr. 1782/2003 van de Raad, bijlage IV)

  2. Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Gemeenschappelijke voorschriften – Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen – Goede landbouw‑ en milieuconditie – Verplichting om deze eisen na te leven – Omvang – Toepasselijkheid op het gehele landbouwbedrijf

    [Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1306/2013, art. 72, lid 1, a), 91, leden 1 en 2, 93, lid 1, en 94, en nr. 1307/2013, art. 4, lid 1, b), c) en e)]

  1.  Artikel 93, lid 1, artikel 94 en bijlage II bij verordening (EU) nr. 1306/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat als een van de in bijlage II bedoelde normen voor een goede landbouw‑ en milieuconditie voorschrijft dat steengraven die zich op een landbouwareaal bevinden, behouden moeten worden en dat de verplaatsing ervan een schending van die norm oplevert en dus gepaard gaat met een verlaging van de betalingen aan de betrokken landbouwer.

    Op de voet van hetgeen in bijlage IV bij verordening nr. 1782/2003 was voorgeschreven, noemt norm GLMC 7 in bijlage II bij verordening nr. 1306/2013, waarvan het aspect het opschrift „Landschap: minimaal onderhoud” draagt, onder de eisen en normen die uit dien hoofde dienen te worden nageleefd onder meer de instandhouding van landschapselementen. Onder de in bijlage II bij verordening nr. 1306/2013 bedoelde landschapselementen vallen onder meer heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, akkerranden en terrassen. Aangezien verordening nr. 1306/2013 geen definitie bevat van het begrip „landschapselementen”, moet dat begrip worden uitgelegd met inaanmerkingneming van de normale betekenis ervan en van de context waarin het in de regel wordt gebruikt, zoals de advocaat-generaal in punt 26 van haar conclusie heeft opgemerkt (zie in die zin arrest van 16 juli 2009, Horvath,C‑428/07, EU:C:2009:458, punt 34).

    In dat verband dient te worden opgemerkt dat een restrictieve uitlegging van het begrip „landschapselementen”, waarbij met name door de mens gecreëerde elementen worden uitgesloten, zou indruisen tegen de beoordelingsvrijheid waarover de lidstaten beschikken bij de vaststelling van de minimumeisen inzake goede landbouw‑ en milieuconditie overeenkomstig artikel 94 van die verordening (zie in die zin arrest van 16 juli 2009, Horvath,C‑428/07, EU:C:2009:458, punt 37). Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat landschapselementen fysieke bestanddelen van het milieu zijn en dat de eisen inzake de instandhouding van die elementen ertoe strekken bij te dragen tot het behoud ervan als fysieke bestanddelen (arrest van 16 juli 2009, Horvath,C‑428/07, EU:C:2009:458, punt 41). Het behoud van steengraven draagt, als fysieke bestanddelen van de leefomgeving, bij tot de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed van een lidstaat.

    (zie punten 41, 43‑47, dictum 1)

  2.  Artikel 72, lid 1, onder a), artikel 91, leden 1 en 2, artikel 93, lid 1, en artikel 94 van verordening nr. 1306/2013, alsook artikel 4, lid 1, onder b), c) en e), van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat de verplichtingen met betrekking tot de goede landbouw‑ en milieuconditie die zijn opgelegd bij verordening nr. 1306/2013 moeten worden nagekomen op het hele landbouwbedrijf en niet slechts op het landbouwareaal waarvoor concreet om een betaling is verzocht.

    De eisen die uit deze regels voortvloeien, moeten overeenkomstig overweging 54 van die verordening namelijk relevant zijn voor de landbouwactiviteiten of voor het areaal van het bedrijf, wat betekent dat deze regels ook moeten worden nageleefd met betrekking tot grond die niet langer wordt gebruikt voor landbouwproductiedoeleinden, zoals artikel 94 van deze verordening voorschrijft. Als de niet-naleving van deze regels enkel met sancties zou worden bedreigd als het ging om een landbouwareaal waarvoor steun was aangevraagd, zou er bovendien een risico bestaan dat de regels voor de randvoorwaarden door landbouwers worden omzeild. Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van haar conclusie heeft opgemerkt, hoeft een landbouwer daarvoor enkel een perceel met een landschapselement dat hem in de weg zit, in een bepaald jaar niet op te nemen in zijn steunaanvraag, dat element vervolgens te verplaatsen of te ontmantelen en het perceel in het daaropvolgende jaar op te nemen in zijn steunaanvraag, zonder dat hij zich blootstelt aan wat voor administratieve sanctie dan ook.

    (zie punten 53‑55, dictum 2)

Top