Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TJ0325

    Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 juni 2018.
    České dráhy a.s. tegen Europese Commissie.
    Mededinging – Administratieve procedure – Besluit waarbij een inspectie wordt gelast – Evenredigheid – Geen willekeur – Motiveringsplicht – Aanwijzingen die voldoende ernstig zijn – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen – Recht op eerbiediging van het privéleven – Rechten van de verdediging.
    Zaak T-325/16.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    Zaak T‑325/16

    České dráhy a.s.

    tegen

    Europese Commissie

    „Mededinging – Administratieve procedure – Besluit waarbij een inspectie wordt gelast – Evenredigheid – Geen willekeur – Motiveringsplicht – Aanwijzingen die voldoende ernstig zijn – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen – Recht op eerbiediging van het privéleven – Rechten van de verdediging”

    Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 juni 2018

    1. Mededinging – Administratieve procedure – Inspectiebevoegdheid van de Commissie – Besluit waarbij een inspectie wordt gelast – Motiveringsplicht – Omvang – Duidelijke uiteenzetting van de ernstige aanwijzingen op basis waarvan een inbreuk kan worden vermoed – Rechterlijke toetsing – Verplichting voor het Gerecht om de strekking van deze aanwijzingen inhoudelijk te verifiëren – Voorwaarden

      (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 20, lid 4)

    2. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Volledig beroep op die rechten voor de betrokken onderneming pas mogelijk na toezending van de mededeling van punten van bezwaar – Verplichting voor de Commissie om de onderneming in het stadium van de eerste tegen haar genomen maatregel in te lichten over het voorwerp en het doel van het onderzoek

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 48; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 18 en 20)

    3. Mededinging – Administratieve procedure – Inspectiebevoegdheid van de Commissie – Beroep op een inspectiebesluit – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Grenzen – Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel

      (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 18 en 20, lid 4)

    4. Mededinging – Bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten – Recht van de Commissie om te besluiten een inspectie te verrichten in een bij een nationale mededingingsautoriteit in behandeling zijnde zaak en aanvullende verificaties te gelasten – Schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen – Geen

      (Art. 101 VWEU en 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

    5. Mededinging – Administratieve procedure – Inspectiebevoegdheid van de Commissie – Schending van het privéleven – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7 en 52, leden 1 en 3; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 20, lid 4)

    1.  Het is een algemeen beginsel van Unierecht dat bescherming moet worden geboden tegen willekeurige of buitensporige ingrepen van het openbaar gezag in de privésfeer van een persoon, ongeacht of het gaat om een natuurlijke persoon dan wel om een rechtspersoon. Om dit algemene beginsel te eerbiedigen, moet een inspectiebesluit dan ook beogen de noodzakelijke bewijsstukken te verzamelen om de juistheid en de strekking na te gaan van een bepaalde situatie feitelijk en rechtens waarover de Commissie reeds gegevens in haar bezit heeft die voldoende ernstige aanwijzingen vormen voor de verdenking van een inbreuk op de mededingingsregels.

      Met andere woorden, het bezit van voldoende ernstige aanwijzingen voor de verdenking van een inbreuk op de mededingingsregels is een conditio sine qua non voor de Commissie om een inspectie te gelasten op grond van artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 VWEU. Evenzo mogen, steeds met inachtneming van dat algemene beginsel, de voorwaarden van een besluit waarbij een inspectie wordt gelast, niet verder gaan dan de omvang van de inbreuk die op grond van die aanwijzingen kan worden vermoed.

      Daaruit volgt dat dit algemene beginsel eraan in de weg staat dat, aangezien de omvang van de aan de ambtenaren van de Commissie verleende bevoegdheden wordt afgebakend door de motivering van een inspectiebesluit, in een inspectiebesluit formuleringen worden opgenomen die deze omvang ruimer zouden maken dan hetgeen voortvloeit uit de voldoende ernstige aanwijzingen waarover de Commissie beschikt op de datum van vaststelling van een dergelijk besluit.

      In die context is de toetsing of de aanwijzingen die vóór de vaststelling van een inspectiebesluit in het bezit van de Commissie waren, voldoende ernstig zijn voor de verdenking van een inbreuk op de mededingingsregels, niet het enige middel waarmee het Gerecht zich ervan kan vergewissen dat dit besluit niet willekeurig is. Toetsing van de motivering van een besluit biedt de rechter namelijk ook de mogelijkheid erop toe te zien dat het beginsel van bescherming tegen willekeurig en onevenredig optreden wordt nageleefd, doordat deze motivering duidelijk maakt dat het voorgenomen optreden in de gebouwen van de betrokken ondernemingen gerechtvaardigd is.

      In omstandigheden waarin het Gerecht meent dat de vermoedens die de Commissie wil verifiëren en de gegevens waarop de inspectie betrekking heeft, in haar inspectiebesluit voldoende nauwkeurig zijn omschreven, kan het tot de slotsom komen dat dit besluit niet willekeurig is, zonder dat de strekking van de aanwijzingen in het bezit van de Commissie op de datum van de vaststelling van het besluit inhoudelijk hoeft te worden geverifieerd. Wanneer daarentegen louter op grond van de motivering van een inspectiebesluit niet kan worden aangenomen dat de Commissie op de datum waarop dit besluit is vastgesteld, inderdaad over aanwijzingen beschikte die voldoende ernstig waren voor de verdenking van een inbreuk zoals beschreven in dat besluit, moet het Gerecht de aanwijzingen waarover de Commissie beschikte of enig ander bewijsmateriaal dat het bestaan van dergelijke aanwijzingen en de voldoende ernstige aard ervan kan aantonen, onderzoeken.

      (zie punten 34‑37, 41, 50, 51, 54‑56, 65)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 45, 46, 179‑181)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 113‑116)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 119, 120, 154‑156)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 169‑175)

    Top