Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0553

    Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 juli 2018.
    „TTL” EOOD tegen Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Sofia.
    Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Vennootschapsbelasting – Betalingen die een ingezeten vennootschap aan niet-ingezeten vennootschappen verricht voor de huur van ketelwagens – Verplichting tot inhouding van een bronbelasting over de binnenlandse inkomsten die aan een niet-ingezeten vennootschap worden uitgekeerd – Niet-nakoming – Verdragen ter voorkoming van dubbele belasting – Heffing van vertragingsrente bij de ingezeten vennootschap wegens niet-betaling van de bronbelasting – Rente verschuldigd vanaf het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn tot de datum van overlegging van het bewijs van toepasselijkheid van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting – Niet-terugvorderbare rente.
    Zaak C-553/16.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    Zaak C‑553/16

    „TTL” EOOD

    tegen

    Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” – Sofia

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Varhoven administrativen sad)

    „Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Vennootschapsbelasting – Betalingen die een ingezeten vennootschap aan niet-ingezeten vennootschappen verricht voor de huur van ketelwagens – Verplichting tot inhouding van een bronbelasting over de binnenlandse inkomsten die aan een niet-ingezeten vennootschap worden uitgekeerd – Niet-nakoming – Verdragen ter voorkoming van dubbele belasting – Heffing van vertragingsrente bij de ingezeten vennootschap wegens niet-betaling van de bronbelasting – Rente verschuldigd vanaf het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn tot de datum van overlegging van het bewijs van toepasselijkheid van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting – Niet-terugvorderbare rente”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 juli 2018

    1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verzoek tot uitlegging van bepalingen van het Unierecht die kennelijk niet van toepassing zijn in het hoofdgeding – Niet-toepasselijkheid van de artikelen 5, lid 4, en 12, b), VEU op een nationale regeling

      [Art. 5, lid 4, en 12, b), VEU; art. 267 VWEU]

    2. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Belastingwetgeving – Betaling van inkomsten door een ingezeten vennootschap van een lidstaat aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap – Betaling die is onderworpen aan een bronbelasting tenzij anders is bepaald in een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting – Overeenkomst die de niet-ingezeten vennootschap vrijstelt van betaling van belasting in de eerste lidstaat – Door de niet-ingezeten vennootschap te laat overgelegd bewijs dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de vrijstelling – Verplichting, voor de ingezeten vennootschap die deze bronbelasting niet inhoudt, om niet-terugvorderbare vertragingsrente te betalen – Ontoelaatbaarheid

      (Art. 56 VWEU)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 31‑35)

    2.  Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, volgens welke de betaling van inkomsten door een ingezeten vennootschap aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap in beginsel is onderworpen aan een bronbelasting, tenzij anders is bepaald in het tussen die twee lidstaten gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, indien deze regeling bepaalt dat de ingezeten vennootschap die deze bronbelasting heft noch doorstort aan de belastingautoriteiten van eerstbedoelde lidstaat, niet-terugvorderbare vertragingsrente moet betalen voor de periode tussen het verstrijken van de termijn voor betaling van de inkomstenbelasting en de datum waarop de niet-ingezeten vennootschap bewijst dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, ook wanneer overeenkomstig dat verdrag de niet-ingezeten vennootschap in eerstbedoelde lidstaat geen belasting verschuldigd is of het bedrag ervan lager is dan het bedrag dat normaal gesproken verschuldigd zou zijn overeenkomstig het belastingrecht van die lidstaat.

      Met betrekking tot de gronden ter rechtvaardiging van de beperking van de vrijheid van dienstverrichting heeft het Hof, zoals in herinnering is gebracht in punt 53 van het onderhavige arrest, reeds geoordeeld dat de noodzaak om de doeltreffendheid van de inning van de belasting te waarborgen en de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te verzekeren dwingende redenen van algemeen belang kunnen vormen die een beperking van de vrijheid van dienstverrichting kunnen rechtvaardigen. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat het opleggen van sancties, daaronder begrepen strafsancties, kan worden beschouwd als noodzakelijk om de daadwerkelijke naleving van een nationale regeling te waarborgen, op voorwaarde evenwel dat de aard en het bedrag van de opgelegde sanctie in elk concreet geval evenredig zijn aan de ernst van de inbreuk die de sanctie beoogt te bestraffen [zie in die zin arrest van 26 mei 2016, NN (L) International, C‑48/15, EU:C:2016:356, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Een nationale regeling die voorziet in een sanctie in de vorm van niet-terugvorderbare rente, berekend op basis van het bedrag van de volgens de nationale wetgeving aan de bron verschuldigde belasting en verschuldigd voor de periode vanaf de datum waarop de belasting verschuldigd wordt tot de datum waarop de documenten tot bewijs van de toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting worden overgelegd aan de belastingautoriteiten, is evenwel niet geschikt om de verwezenlijking van de in het vorige punt bedoelde doelstellingen te waarborgen ingeval is aangetoond dat overeenkomstig het toepasselijke verdrag geen belasting verschuldigd is. In een situatie als in het hoofdgeding bestaat er immers geen verband tussen, enerzijds, het bedrag van de verschuldigde rente en, anderzijds, het bedrag van de verschuldigde belasting, die niet bestaat, of de ernst van de vertraging die is opgelopen in de overlegging van deze documenten aan de belastingautoriteiten. Bovendien gaat een dergelijke sanctie verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, aangezien het bedrag van de verschuldigde rente buitensporig kan blijken in vergelijking met het bedrag van de verschuldigde belasting en deze rente niet-terugvorderbaar is.

      (zie punten 57, 59, 60, 63 en dictum)

    Top