Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0483

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 31 mei 2018.
    Zsolt Sziber tegen ERSTE Bank Hungary Zrt.
    Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 7, lid 1 – Leningsovereenkomsten in vreemde valuta – Nationale wettelijke regeling houdende invoering van specifieke procedurele vereisten voor het aanvechten van die bedingen – Gelijkwaardigheidsbeginsel – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op effectieve rechterlijke bescherming.
    Zaak C-483/16.

    Zaak C‑483/16

    Zsolt Sziber

    tegen

    ERSTE Bank Hungary Zrt.

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Törvényszék)

    „Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 7, lid 1 – Leningsovereenkomsten in vreemde valuta – Nationale wettelijke regeling houdende invoering van specifieke procedurele vereisten voor het aanvechten van die bedingen – Gelijkwaardigheidsbeginsel – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op effectieve rechterlijke bescherming”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 31 mei 2018

    1. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Middelen om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen–Nationale regeling houdende invoering van specifieke procedurele vereisten voor het aanvechten van het oneerlijke karakter van een beding in een leningsovereenkomst in vreemde valuta–Toelaatbaarheid–Voorwaarden–Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel en van het doeltreffendheidsbeginsel

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 93/13 van de Raad, art. 6, lid 1, en art. 7, lid 1)

    2. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Werkingssfeer–Situatie zonder grensoverschrijdende elementen–Daaronder begrepen

      (Richtlijn 93/13 van de Raad)

    1.  Artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling waarin specifieke procedurele vereisten, zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, worden gesteld voor vorderingen van consumenten die in vreemde valuta luidende leningsovereenkomsten zijn aangegaan die voorzien in een spread tussen de voor de uitbetaling van de lening gehanteerde wisselkoers en de voor de terugbetaling ervan gehanteerde wisselkoers en/of in een mogelijkheid tot eenzijdige wijziging op basis waarvan de kredietverstrekker de rente, de kosten en de vergoedingen kan verhogen, mits de vaststelling dat de bedingen in een dergelijke overeenkomst oneerlijk zijn, ertoe kan leiden dat de consument wordt hersteld in de toestand waarin hij zich zonder die oneerlijke bedingen rechtens en feitelijk zou hebben bevonden.

      Het Hof heeft zich dus weliswaar al op verschillende punten – en met inachtneming van de vereisten van artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 – uitgesproken over de manier waarop de nationale rechter de bescherming van de door consumenten aan richtlijn 93/13 ontleende rechten dient te waarborgen, maar dit neemt niet weg dat het Unierecht de procedures voor de beoordeling van de vermeende oneerlijkheid van een contractueel beding in beginsel niet harmoniseert, en dat deze procedures bijgevolg een zaak van de interne rechtsorde van de lidstaten zijn, op voorwaarde evenwel dat zij niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en zij een effectieve rechterlijke bescherming bieden zoals bedoeld in artikel 47 van het Handvest (zie in die zin arrest van 14 april 2016, Sales Sinués en Drame Ba, C‑381/14 en C‑385/14, EU:C:2016:252, punt 32en aldaar aangehaalde rechtspraak).

      (zie punten 35, 55, dictum 1)

    2.  Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op situaties zonder grensoverschrijdend element.

      Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de bepalingen van het VWEU inzake de vrijheden van verkeer niet van toepassing zijn op situaties waarvan alle aspecten zich binnen één lidstaat afspelen (zie in die zin arrest van 15 november 2016, Ullens de Schooten, C‑268/15, EU:C:2016:874, punt 47en aldaar aangehaalde rechtspraak).

      Zoals de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie heeft opgemerkt, betreft het hoofdgeding evenwel niet de Verdragsbepalingen inzake die vrijheden van verkeer, maar Uniewetgeving die voor alle lidstaten een specifiek rechtsgebied harmoniseert. De in de relevante Uniewetgeving vervatte regels zijn bijgevolg van toepassing ongeacht het zuiver interne karakter van de situatie waarop het hoofdgeding betrekking heeft.

      (zie punten 57‑59, dictum 2)

    Top