This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CJ0470
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2018.
North East Pylon Pressure Campaign Ltd en Maura Sheehy tegen An Bord Pleanála e.a.
Prejudiciële verwijzing – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 2011/92/EU – Beroepsrecht van de leden van het betrokken publiek – Voorbarig beroep – Begrippen ‚niet buitensporig kostbaar’ en ‚enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn’ – Toepasbaarheid van het verdrag van Aarhus.
Zaak C-470/16.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2018.
North East Pylon Pressure Campaign Ltd en Maura Sheehy tegen An Bord Pleanála e.a.
Prejudiciële verwijzing – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 2011/92/EU – Beroepsrecht van de leden van het betrokken publiek – Voorbarig beroep – Begrippen ‚niet buitensporig kostbaar’ en ‚enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn’ – Toepasbaarheid van het verdrag van Aarhus.
Zaak C-470/16.
Zaak C‑470/16
North East Pylon Pressure Campaign Ltd en Maura Sheehy
tegen
An Bord Pleanála e.a.
[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de High Court (Ierland)]
„Prejudiciële verwijzing – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 2011/92/EU – Beroepsrecht van de leden van het betrokken publiek – Voorbarig beroep – Begrippen ‚niet buitensporig kostbaar’ en ‚enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn’ – Toepasbaarheid van het verdrag van Aarhus”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2018
Milieu–Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten–Richtlijn 2011/92–Beroepsrecht van de leden van het betrokken publiek–Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is–Strekking–Verzoek om bij de rechter te mogen opkomen dat is ingediend gedurende een procedure die kan leiden tot een vergunning voor een ontwikkelingsproject–Daaronder begrepen
(Richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 4)
Milieu–Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten–Richtlijn 2011/92–Beroepsrecht van de leden van het betrokken publiek–Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is–Strekking–Vereiste beperkt tot enkel de kosten die verband houden met het gedeelte van het beroep dat berust op schending van de inspraakregels overeenkomstig genoemde richtlijn–Gevolgen
(Richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 4)
Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Uitlegging van een door de Gemeenschap en de lidstaten krachtens een gedeelde bevoegdheid gesloten internationale overeenkomst–Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus)–Daaronder begrepen
(Art. 267 VWEU; Verdrag van Aarhus; besluit 2005/370 van de Raad)
Internationale overeenkomsten–Overeenkomsten van de Unie–Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus)–Bepalingen van dit verdrag betreffende de toegang tot de rechter–Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is–Strekking–Verzoek om bij de rechter te mogen opkomen dat is ingediend gedurende een procedure die kan leiden tot een vergunning voor een ontwikkelingsproject–Daaronder begrepen
(Verdrag van Aarhus, art. 9, leden 3 en 4; besluit 2005/370 van de Raad)
Internationale overeenkomsten–Overeenkomsten van de Unie–Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus)–Bepalingen van dit verdrag betreffende de toegang tot de rechter–Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is–Strekking–Kosten die verband houden met het gedeelte van het beroep dat is gebaseerd op het nationale milieurecht–Daaronder begrepen–Rechtstreekse werking–Geen–Verplichting tot richtlijnconforme uitlegging van het nationale procesrecht
(Verdrag van Aarhus, art. 9, leden 3 en 4; besluit 2005/370 van de Raad)
Internationale overeenkomsten–Overeenkomsten van de Unie–Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus)–Bepalingen van dit verdrag betreffende de toegang tot de rechter–Richtlijn 2011/92–Beroepsrecht van de leden van het betrokken publiek–Vereiste van een procedure die niet buitensporig kostbaar is–Afwijking van dit vereiste wanneer een beroep lichtzinnig of vexatoir is of er geen verband bestaat tussen de gestelde schending van het nationale milieurecht en schade–Ontoelaatbaarheid
(Verdrag van Aarhus, art. 9, lid 4; richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 4; besluit 2005/370 van de Raad)
Artikel 11, lid 4, van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, moet aldus worden uitgelegd dat het vereiste dat bepaalde gerechtelijke procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn, van toepassing is op een procedure bij een rechterlijke instantie van een lidstaat, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, in het kader waarvan wordt bepaald of kan worden toegestaan dat beroep wordt ingesteld in een vergunningsprocedure betreffende een ontwikkelingsproject, a fortiori wanneer deze lidstaat niet heeft vastgesteld in welk stadium beroep kan worden ingesteld.
(zie punt 34, dictum 1)
Wanneer een verzoeker zowel middelen aanvoert die zijn gebaseerd op schending van de regels inzake inspraak van het publiek in de besluitvorming in milieuaangelegenheden als middelen die zijn gebaseerd op schending van andere voorschriften, is het vereiste van artikel 11, lid 4, van richtlijn 2011/92 dat bepaalde gerechtelijke procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn, alleen van toepassing op kosten die verband houden met het gedeelte van het beroep dat berust op schending van de inspraakregels.
Wanneer, zoals het geval is bij het verzoek om toestemming dat heeft geleid tot de procedure tot begroting van de kosten in het hoofdgeding, in een beroep tegen een door richtlijn 2011/92 bestreken besluitvormingsprocedure op de inspraakvoorschriften gebaseerde juridische overwegingen worden vermengd met argumenten van andere aard, staat het aan de nationale rechterlijke instantie om ex aequo et bono, en volgens de toepasselijke nationale procesregels, de kosten die verband houden met deze twee typen redenering uit elkaar te halen teneinde zich ervan te vergewissen dat het vereiste dat de kosten niet buitensporig mogen zijn, wordt toegepast op het gedeelte van het beroep dat is gebaseerd op de inspraakregels.
(zie punten 43, 44, dictum 2)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punt 46)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 47‑51)
Artikel 9, leden 3 en 4, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 en namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005, moet aldus worden uitgelegd dat, teneinde een doeltreffende rechterlijke bescherming te waarborgen op door het milieurecht van de Unie bestreken gebieden, het vereiste dat bepaalde gerechtelijke procedures niet onevenredig kostbaar mogen zijn, van toepassing is op het gedeelte van een beroep dat niet zou worden bestreken door dat vereiste zoals dit volgens het antwoord in punt 2 van dit dictum voortvloeit uit richtlijn 2011/92, voor zover de verzoeker daarmee tracht te verzekeren dat het nationale milieurecht in acht wordt genomen. Deze bepalingen hebben geen rechtstreekse werking, maar het staat aan de nationale rechter om aan het nationale procesrecht een uitlegging te geven die daarmee zo veel mogelijk in overeenstemming is.
Wanneer het dus gaat om de toepassing van nationaal milieurecht, met name bij de verwezenlijking van een project van gemeenschappelijk belang in de zin van verordening nr. 347/2013, dient de nationale rechter het nationale procesrecht op zodanige wijze uit te leggen dat het zo veel mogelijk in overeenstemming is met de in artikel 9, leden 3 en 4, van het verdrag van Aarhus geformuleerde doelen, opdat de gerechtelijke procedures niet onevenredig kostbaar zijn.
(zie punten 57, 58, dictum 3)
Een lidstaat mag niet afwijken van het in artikel 9, lid 4, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en in artikel 11, lid 4, van richtlijn 2011/92 gestelde vereiste dat bepaalde procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn, wanneer wordt geoordeeld dat een beroep lichtzinnig of vexatoir is of wanneer er geen verband bestaat tussen de gestelde schending van het nationale milieurecht en milieuschade.
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het vereiste dat bepaalde gerechtelijke procedures niet buitensporig kostbaar zijn, als geformuleerd in artikel 11, lid 4, van richtlijn 2011/92 en in artikel 9, lid 4, van het verdrag van Aarhus, nationale rechterlijke instanties geenszins verbiedt kosten ten laste van een verzoeker te brengen. Het staat de nationale rechterlijke instantie dus vrij om rekening te houden met factoren zoals, onder meer, de redelijke kans van slagen van het beroep of de lichtzinnige of vexatoire aard ervan, mits het bedrag van de kosten waarin de verzoeker wordt verwezen, niet onredelijk hoog is.
(zie punten 60, 61, 65, dictum 4)