EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0291

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 december 2017.
Schweppes SA tegen Red Paralela SL en Red Paralela BCN SL.
Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Merken – Richtlijn 2008/95/EG – Artikel 7, lid 1 – Uitputting van het aan het merk verbonden recht – Parallelle merken – Overdracht van de merken voor een deel van het grondgebied van de Europese Economische Ruimte (EER) – Commerciële strategie waardoor na de overdracht bewust het imago van één enkel globaal merk wordt versterkt – Onafhankelijke houders die nauwe commerciële en economische banden hebben.
Zaak C-291/16.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

Zaak C‑291/16

Schweppes SA

tegen

Red Paralela SL en Red Paralela BCN SL

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 8 de Barcelona om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Merken – Richtlijn 2008/95/EG – Artikel 7, lid 1 – Uitputting van het aan het merk verbonden recht – Parallelle merken – Overdracht van de merken voor een deel van het grondgebied van de Europese Economische Ruimte (EER) – Commerciële strategie waardoor na de overdracht bewust het imago van één enkel globaal merk wordt versterkt – Onafhankelijke houders die nauwe commerciële en economische banden hebben”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 december 2017

  1. Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Bevoegdheid van de nationale rechter–Vaststelling en beoordeling van de feiten van het geding–Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen–Beoordeling door de nationale rechter

    (Art. 267 VWEU)

  2. Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten–Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding–Hof niet bevoegd

    (Art. 267 VWEU)

  3. Harmonisatie van de wetgevingen–Merken–Richtlijn 2008/95–Uitputting van het aan het merk verbonden recht–Overdracht van een merk aan een derde beperkt tot een deel van het grondgebied van de Europese Economische Ruimte–Verzet van de merkhouder in een lidstaat tegen de invoer van identieke waren die van hetzelfde merk zijn voorzien en afkomstig zijn uit een andere lidstaat–Ontoelaatbaarheid–Voorwaarden

    (Art. 36 VWEU; richtlijn 2008/95 van de Raad, art. 7, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 21, 23)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 24)

  3.  Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, gelezen tegen de achtergrond van artikel 36 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de houder van een nationaal merk zich verzet tegen de invoer van identieke waren die van hetzelfde merk zijn voorzien en afkomstig zijn uit een andere lidstaat, waar dat merk, dat aanvankelijk aan dezelfde houder toebehoorde, thans in handen is van een derde die de rechten daarop door overdracht heeft verkregen, wanneer na die overdracht

    de houder, alleen of door zijn merkstrategie met die derde te coördineren, actief en bewust het beeld of imago van één enkel globaal merk is blijven versterken, en aldus bij het betrokken publiek verwarring heeft geschapen of versterkt over de commerciële herkomst van de van dat merk voorziene waren,

    of

    er economische banden bestaan tussen de houder en die derde, in die zin dat zij hun commerciële beleid coördineren of afstemmen teneinde gezamenlijk controle uit te oefenen op het gebruik van het merk, zodat zij de mogelijkheid hebben om rechtstreeks of indirect de waren te bepalen waarop het merk wordt aangebracht en de kwaliteit ervan te controleren.

    Door een dergelijke gedraging, die tot gevolg heeft dat het merk van de houder niet langer onafhankelijk en in zijn eigen gebied zijn eigen wezenlijke functie vervult, heeft de merkhouder zelf afbreuk gedaan aan die functie, en deze zelfs vervormt. Hij kan zich derhalve niet met een beroep op de noodzaak om die functie veilig te stellen verzetten tegen de invoer van identieke waren die van hetzelfde merk zijn voorzien en afkomstig zijn uit een andere lidstaat, waar dat merk thans in handen is van die derde.

    (zie punten 40, 55 en dictum)

Top