Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0038

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juni 2017.
    Compass Contract Services Limited tegen Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs.
    Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Teruggaaf van ten onrechte betaalde btw – Recht op btw-aftrek – Modaliteiten – Beginsel van gelijke behandeling en beginsel van fiscale neutraliteit – Doeltreffendheidsbeginsel – Nationale regeling die een verjaringstermijn invoert.
    Zaak C-38/16.

    Court reports – general

    Zaak C‑38/16

    Compass Contract Services Limited

    tegen

    Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

    [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber)]

    „Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Teruggaaf van ten onrechte betaalde btw – Recht op btw-aftrek – Modaliteiten – Beginsel van gelijke behandeling en beginsel van fiscale neutraliteit – Doeltreffendheidsbeginsel – Nationale regeling die een verjaringstermijn invoert”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juni 2017

    Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Wijze van uitoefening van het recht op aftrek – Verzoeken tot aftrek of tot teruggaaf – Nationale regeling die de verjaringstermijn voor het betrokken tijdvak verkort – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling, het beginsel van fiscale neutraliteit en het doeltreffendheidsbeginsel – Verschillende overgangsperiode naargelang van het voorwerp van het verzoek – Toelaatbaarheid

    Het beginsel van fiscale neutraliteit, het beginsel van gelijke behandeling en het doeltreffendheidsbeginsel verzetten zich niet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die in het kader van de verkorting van de verjaringstermijn voor verzoeken tot teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting over de toegevoegde waarde en voor verzoeken tot aftrek van voorbelasting, in verschillende overgangsperioden voorziet, waardoor de verzoeken met betrekking tot twee belastingtijdvakken van drie maanden aan verschillende verjaringstermijnen worden onderworpen naargelang zij betrekking hebben op de teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting over de toegevoegde waarde dan wel op de aftrek van voorbelasting.

    Het verzoek tot teruggaaf van teveel betaalde btw valt onder het recht op terugvordering van het onverschuldigd betaalde, dat volgens vaste rechtspraak ertoe strekt de gevolgen op te heffen van de onverenigbaarheid van de heffing met het Unierecht, door de economische last die ten onrechte heeft gedrukt op de marktdeelnemer die de heffing uiteindelijk heeft betaald, te neutraliseren (zie in die zin arrest van 20 oktober 2011, Danfoss en Sauer-Danfoss, C‑94/10, EU:C:2011:674, punt 23).

    Het element waardoor een dergelijk recht op teruggaaf wordt gekenmerkt en waarin het zijn oorsprong vindt, is dus het bestaan van een met het Unierecht strijdige onverschuldigde betaling van een bedrag uit hoofde van de btw door een belastingplichtige aan de belastingautoriteiten. Het is precies het onverschuldigde karakter van die btw waarop het recht op terugvordering is gebaseerd en dat, overeenkomstig de voorwaarden van het nationaal recht van elke lidstaat, met inachtneming van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel, verzekert dat de uit die betaling voortvloeiende economische last ten aanzien van de belastingplichtige wordt geneutraliseerd.

    Wat de bepaling van de kenmerkende elementen van een verzoek tot aftrek van voorbelasting betreft, zij opgemerkt dat, terwijl het recht op teruggaaf van onverschuldigd betaalde btw voortvloeit uit de algemene beginselen van het Unierecht, zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt en zoals uit de punten 29 en 30 van het onderhavige arrest blijkt, het recht op aftrek van voorbelasting wordt geregeld in de artikelen 17 en volgende van de Zesde richtlijn.

    Anders dan het kenmerkende element van het recht op teruggaaf van onverschuldigd betaalde btw, is het recht op btw-aftrek, dat inherent is aan de bij het gemeenschappelijke btw-stelsel ingestelde btw-regeling, dus gebaseerd op het bestaan van een verschuldigde belasting.

    Zoals de advocaat-generaal in punt 60 van zijn conclusie heeft aangegeven, rechtvaardigt een dergelijk verschil betreffende de aard van de betrokken rechten en de doelstellingen ervan dat voor elk van deze twee rechten specifieke juridische regelingen kunnen bestaan, met name wat de inhoud en de voorwaarden voor uitoefening ervan betreft, zoals de verjaringstermijn van de vorderingen om die rechten geldend te maken en meer in het bijzonder de datum waarop een dergelijke termijn van toepassing wordt.

    (zie punten 30‑32, 36, 38, 46 en dictum)

    Top