Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0014

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 maart 2017.
    Euro Park Service tegen Ministre des Finances et des Comptes publics.
    Prejudiciële verwijzing – Directe belastingen – Vennootschappen uit verschillende lidstaten – Gemeenschappelijke fiscale regeling – Fusie door overneming – Voorafgaande goedkeuring door de belastingdienst – Richtlijn 90/434/EEG – Artikel 11, lid 1, onder a) – Belastingfraude of belastingontwijking – Vrijheid van vestiging.
    Zaak C-14/16.

    Court reports – general

    Zaak C‑14/16

    Euro Park Service

    tegen

    Ministre des Finances en des Comptes publics

    [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk)]

    „Prejudiciële verwijzing – Directe belastingen – Vennootschappen uit verschillende lidstaten – Gemeenschappelijke fiscale regeling – Fusie door overneming – Voorafgaande goedkeuring door de belastingdienst – Richtlijn 90/434/EEG – Artikel 11, lid 1, onder a) – Belastingfraude of belastingontwijking – Vrijheid van vestiging”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 maart 2017

    1. Harmonisatie van de wetgevingen–Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten–Richtlijn 90/434–Volledige harmonisatie–Geen –Mogelijkheid om een nationale wettelijke regeling op hetzelfde gebied aan het primaire recht te toetsen

      [Richtlijn 90/434 van de Raad, art. 11, lid 1, a)]

    2. Recht van de Europese Unie–Rechten toegekend aan particulieren–Nationale procesregels–Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten–Richtlijn 90/434–Nationale regeling houdende uitvoering van die richtlijn–Duidelijkheid, nauwkeurigheid en voorzienbaarheid van de procedurele voorschriften vereist voor eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel

      [Richtlijn 90/434 van de Raad, art. 11, lid 1, a)]

    3. Harmonisatie van de wetgevingen–Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten–Richtlijn 90/434–Transacties die belastingfraude of ‑ontwijking tot doel hebben–Nationale wettelijke regeling die uitvoering geeft aan richtlijn 90/434 door te voorzien in een algemeen vermoeden van belastingfraude of belastingontwijking–Ontoelaatbaarheid

      [Richtlijn 90/434 van de Raad, art. 11, lid 1, a)]

    4. Harmonisatie van de wetgevingen–Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten–Richtlijn 90/434–Grensoverschrijdende fusies –Belastinguitstel voor de meerwaarden uit de inbreng in een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd–Nationale regeling die toekenning van fiscale voordelen afhankelijk stelt van de voorwaarde van voorafgaande toestemming –Ontoelaatbaarheid, ook ten aanzien van het primaire recht op het gebied van de vrijheid van vestiging–Rechtvaardiging–Geen

      [Art. 49 VWEU; richtlijn 90/434 van de Raad, art. 11, lid 1, a)]

    1.  Aangezien artikel 11, lid 1, onder a), van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten geen uitputtende harmonisatie tot stand brengt, mag op grond van het Unierecht een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding worden getoetst aan het primaire recht ingeval die wettelijke regeling is vastgesteld om van de door die bepaling geboden mogelijkheid gebruik te maken in het interne recht.

      (zie punt 26, dictum 1)

    2.  Bij ontbreken van Unievoorschriften ter zake is het krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van de rechtsorde van elke lidstaat om de procedures vast te leggen die de bescherming van de rechten die de belastingplichtige aan het Unierecht ontleent, moeten waarborgen, op voorwaarde evenwel dat die procedures niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke interne situaties gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (arrest van 18 oktober 2012, Pelati, C‑603/10, EU:C:2012:639, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

      Aangaande dit laatste beginsel zij in herinnering gebracht dat bij de beantwoording van de vraag of een nationaal procedurevoorschrift de uitoefening van door de rechtsorde van de Unie aan particulieren verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de beginselen die aan het betrokken nationale rechtsplegingsysteem ten grondslag liggen, zoals het rechtszekerheidsbeginsel (zie in die zin arresten van 27 juni 2013, Agrokonsulting, C‑93/12, EU:C:2013:432, punt 48, en 6 oktober 2015, Târșia, C‑69/14, EU:C:2015:662, punt 36).

      In dit verband heeft het Hof reeds gepreciseerd dat de rechtszekerheid in het bijzonder een dwingend vereiste is in het geval van een Unieregeling die financiële consequenties kan hebben, aangezien de belanghebbenden de omvang van hun verplichtingen nauwkeurig moeten kunnen kennen (zie in die zin arresten van 21 februari 2006, Halifax e.a., C‑255/02, EU:C:2006:121, punt 72, en 9 juli 2015, Cabinet Medical Veterinar Dr. Tomoiagă Andrei, C‑144/14, EU:C:2015:452, punt 34).

      Aangaande het doeltreffendheidsbeginsel vereist eerbiediging van het rechtszekerheidsvereiste dat de procedurele voorschriften ter uitvoering van richtlijn 90/434, inzonderheid van artikel 11, lid 1, onder a), ervan, voldoende nauwkeurig, duidelijk en voorzienbaar zijn opdat de belastingplichtige met nauwkeurigheid zijn rechten kent, teneinde te waarborgen dat hij de belastingvoordelen uit hoofde van die richtlijn zal kunnen genieten en ze in voorkomend geval voor de nationale rechterlijke instanties zal kunnen inroepen (zie in die zin arresten van 28 februari 1991, Commissie/Duitsland, C‑131/88, EU:C:1991:87, punt 6; van 10 maart 2009, Heinrich, C‑345/06, EU:C:2009:140, punten 44 en 45; 15 juli 2010, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑582/08, EU:C:2010:429, punten 49 en 50, en 18 oktober 2012, Pelati, C‑603/10, EU:C:2012:639, punt 36en aldaar aangehaalde rechtspraak).

      Opdat de belastingplichtige de rechten en de verplichtingen die hij aan richtlijn 90/434 ontleent, nauwkeurig kan beoordelen en dienovereenkomstig zijn voorzieningen kan treffen (zie in die zin arresten van 10 maart 2009, Heinrich, C‑345/06, EU:C:2009:140, punten 44 en 45, en 15 juli 2010, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑582/08, EU:C:2010:429, punten 49 en 50), moet een besluit van de belastingdienst waarbij de belastingplichtige een belastingvoordeel uit hoofde van die richtlijn wordt geweigerd, altijd met redenen zijn omkleed opdat deze laatste de gegrondheid van de redenen waarom de belastingdienst hem het in die richtlijn neergelegde voordeel niet heeft toegekend, kan verifiëren en in voorkomend geval zijn recht voor de bevoegde rechterlijke instanties geldend kan maken.

      (zie punten 36‑38, 40, 45)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 47‑49, 54, 55)

    4.  Artikel 49 VWEU en artikel 11, lid 1, onder a), van richtlijn 90/434 moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, die in het geval van een grensoverschrijdende fusie de toekenning van de op een dergelijke transactie krachtens die richtlijn toepasselijke belastingvoordelen, in casu belastinguitstel voor de meerwaarden uit de door een Franse vennootschap gedane inbreng in een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd, onderwerpt aan een procedure van voorafgaande toestemming in het kader waarvan de belastingplichtige voor het verkrijgen van die toestemming moet aantonen dat de betrokken transactie haar rechtvaardiging vindt in zakelijke overwegingen, dat zij niet als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft en dat door de wijze waarop de transactie plaatsvindt, wordt verzekerd dat de meerwaarden waarvoor belastinguitstel wordt verleend, in de toekomst kunnen worden belast, terwijl in het geval van een interne fusie bedoeld uitstel wordt verleend zonder dat de belastingplichtige aan een dergelijke procedure is onderworpen.

      Wat de dwingende reden van algemeen belang in verband met de bestrijding van belastingfraude of belastingontwijking betreft, volstaat het vast te stellen, zoals de advocaat-generaal in de punten 72 en 73 van zijn conclusie heeft gedaan, dat die doelstelling dezelfde draagwijdte heeft wanneer zij wordt ingeroepen ingevolge het bepaalde in artikel 11, lid 1, onder a), van richtlijn 90/434 of als wanneer zij wordt ingeroepen als rechtvaardiging van een uitzondering op het primaire recht. De overwegingen in de punten 54 tot en met 56 van het onderhavige arrest, die betrekking hebben op de evenredigheid van de wettelijke regeling in het hoofdgeding en zien op die bepaling, gelden dus ook voor de beoordeling of die wettelijke regeling evenredig is vanuit het oogpunt van de vrijheid van vestiging. Hieruit volgt dat een wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, die een algemeen vermoeden van belastingfraude of belastingontwijking hanteert, verder gaat dan ter bereiking van genoemd doel noodzakelijk is, en een belemmering van die vrijheid dus niet kan rechtvaardigen.

      (zie punten 69, 70, dictum 2)

    Top