Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TJ0140

    Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 23 november 2017.
    Aurora Srl tegen Communautair Bureau voor plantenrassen.
    Kweekproducten – Nietigverklaringsprocedure – Suikerbietenras M 02205 – Artikel 20, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2100/94 – Artikel 7 van verordening nr. 2100/94 – Onderscheidbaarheid van het kandidaat-ras – Technisch onderzoek – Procedure voor de kamer van beroep – Verplichting om alle relevante elementen van het concrete geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken – Bevoegdheid tot wijziging.
    Zaak T-140/15.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    Zaak T‑140/15

    Aurora Srl

    tegen

    Communautair Bureau voor plantenrassen

    „Kweekproducten – Nietigverklaringsprocedure – Suikerbietenras M 02205 – Artikel 20, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2100/94 – Artikel 7 van verordening nr. 2100/94 – Onderscheidbaarheid van het kandidaat-ras – Technisch onderzoek – Procedure voor de kamer van beroep – Verplichting om alle relevante elementen van het concrete geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken – Bevoegdheid tot wijziging”

    Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 23 november 2017

    1. Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Noodzaak van een uitdrukkelijke verwijzing naar de bepalingen waarop het beroep gebaseerd is – Geen – Fout bij de vermelding van de bepalingen – Geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep

      [Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d)]

    2. Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Kwekersrecht – Nietigverklaring van een ten onrechte verleend kwekersrecht – Beoordelingsbevoegdheid van het Communautair Bureau voor plantenrassen – Hernieuwd onderzoek van het beschermde ras – Voorwaarden – Ernstige twijfels over de rechtmatigheid van de verlening van het kwekersrecht – Bewijslast

      (Verordening nr. 2100/94 van de Raad, art. 7, 10, 20, 54 en 55)

    3. Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Kwekersrecht – Technisch onderzoek – Beoordelingsbevoegdheid van het Communautair Bureau voor plantenrassen – Omvang – Grenzen

      (Verordening nr. 2100/94 van de Raad, art. 7, lid 1, en 56, lid 2)

    4. Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Kwekersrecht – Beroepsprocedure – Beroep dat is ingesteld tegen een beslissing van het Communautair Bureau voor plantenrassen en naar de kamer van beroep wordt verwezen – Ambtshalve onderzoek van de feiten – Verplichting om alle relevante gegevens zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken – Omvang

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 1; verordening nr. 2100/94 van de Raad, art. 76; verordening nr. 874/2009 van de Commissie, art. 51)

    5. Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Kwekersrecht – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Omvang van het toezicht – Beoordeling van de rechtmatigheid aan de hand van de gegevens die beschikbaar waren op het tijdstip van de vaststelling van het besluit

      (Verordening nr. 2100/94 van de Raad)

    6. Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Kwekersrecht – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Bevoegdheid van het Gerecht om de bestreden beslissing te wijzigen – Grenzen

      (Verordening nr. 2100/94 van de Raad, art. 73, lid 3)

    1.  Niet vereist is dat een partij uitdrukkelijk de bepalingen vermeldt waarop zij haar middelen baseert. Het volstaat dat het voorwerp van de vordering van deze partij alsmede de belangrijkste elementen feitelijk en rechtens waarop de vordering is gebaseerd, voldoende duidelijk in het verzoekschrift worden uiteengezet. Dit geldt mutatis mutandis wanneer een fout is gemaakt bij de vermelding van de bepalingen waarop de beroepsmiddelen zijn gebaseerd.

      (zie punt 38)

    2.  Het Communautair Bureau voor plantenrassen beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid wat de nietigverklaring van een kwekersrecht in de zin van artikel 20 van verordening nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht betreft. Bijgevolg kunnen enkel ernstige twijfels aangaande de vraag of ten tijde van het onderzoek bedoeld in de artikelen 54 en 55 van die verordening was voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 7 of 10 van die verordening, grond opleveren voor een hernieuwd onderzoek van het beschermde ras middels de nietigheidsprocedure op basis van artikel 20 van verordening nr. 2100/94. In deze context moet een derde die verzoekt om nietigverklaring van een kwekersrecht substantieel bewijs- en feitenmateriaal aandragen dat ernstige twijfels kan doen rijzen over de rechtmatigheid van de verlening van het kwekersrecht dat is toegekend na het in de artikelen 54 en 55 van voormelde verordening bedoelde onderzoek.

      (zie punten 57, 58)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 62, 70)

    4.  Krachtens artikel 51 van verordening nr. 874/2009 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 2100/94 wat betreft de procedures voor het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) zijn de bepalingen inzake de procedures voor het CPVO van overeenkomstige toepassing op de beroepsprocedures. Het beginsel van het ambtshalve onderzoek van de feiten dat is neergelegd in artikel 76 van verordening nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht geldt dus ook in een dergelijke procedure voor de kamer van beroep van het CPVO. Verder is de kamer van beroep tevens gebonden door het beginsel van behoorlijk bestuur, krachtens hetwelk het alle relevante feitelijke en juridische gegevens van de zaak zorgvuldig en onpartijdig moet onderzoeken.

      Wanneer dus wordt beweerd dat de onderscheidbaarheid van een kandidaat-ras werd vastgesteld op basis van gegevens inzake het referentieras die voortvloeien uit de officiële beschrijving van dat ras en niet op basis van de resultaten van vergelijkende teeltproeven, dient de kamer van beroep gebruik te maken van de ruime onderzoeksbevoegdheden waarover zij beschikt krachtens artikel 76 van verordening nr. 2100/94 om de oorsprong na te gaan van de in de voorlaatste en laatste versie van het vergelijkend overzicht van de onderscheidbaarheid opgenomen cijfers van het expressieniveau betreffende het referentieras, en daaraan gevolgen te verbinden. Overeenkomstig het in artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginsel van behoorlijk bestuur dient de kamer van beroep immers alle feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de geldigheid van het betrokken communautaire kwekersrecht zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken en alle feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om deze beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen, te verzamelen.

      (zie punten 72‑74, 76, 77)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 83)

    6.  De aan de Unierechter toegekende bevoegdheid tot wijziging van beslissingen van de kamer van beroep van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) impliceert niet dat hij bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van een kamer van beroep van het CPVO en a fortiori niet dat hij kan overgaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van de bevoegdheid tot wijziging moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin de Unierechter na het onderzoek van de redenering van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen.

      (zie punten 90, 91)

    Top