Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CO0534

    Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 14 september 2016.
    Pavel Dumitraș en Mioara Dumitraș tegen BRD Groupe Société Générale – Sucursala Judeţeană Satu Mare.
    Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen – Artikel 1, lid 1 – Artikel 2, onder b) – Hoedanigheid van consument – Overdracht van een schuldvordering door novatie van kredietovereenkomsten – Hypotheekovereenkomst gesloten door particulieren die geen professionele banden hebben met de nieuwe schuldenaar‑handelsvennootschap.
    Zaak C-534/15.

    Court reports – general

    Zaak C‑534/15

    Pavel Dumitraș

    en

    Mioara Dumitraș

    tegen

    BRD Groupe Société Générale – Sucursala Judeţeană Satu Mare

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Judecătoria Satu Mare)

    „Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de consument — Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen — Artikel 1, lid 1 — Artikel 2, onder b) — Hoedanigheid van consument — Overdracht van een schuldvordering door novatie van kredietovereenkomsten — Hypotheekovereenkomst gesloten door particulieren die geen professionele banden hebben met de nieuwe schuldenaar‑handelsvennootschap”

    Samenvatting – Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 14 september 2016

    1. Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Werkingssfeer – Borgtochtovereenkomst of hypotheekovereenkomst tussen een kredietinstelling en natuurlijke personen die niet bedrijfs- of beroepsmatig handelen en geen functionele band hebben met de vennootschap waarvoor zij zekerheid stellen – Daaronder begrepen

      [Richtlijn 93/13 van de Raad, tiende overweging en art. 1, lid 1, en 2, b) en c)]

    2. Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Begrip consument – Natuurlijke persoon die een overeenkomst tot zekerheidstelling of een borgtochtovereenkomst sluit met een kredietinstelling ter waarborging van de verplichtingen die een vennootschap jegens die instelling is aangegaan – Daaronder begrepen

      [Richtlijn 93/13 van de Raad, tiende overweging en art. 2, b)]

    1.  Artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat die richtlijn van toepassing is op een hypotheekovereenkomst die tussen natuurlijke personen en een kredietinstelling is gesloten ter waarborging van de verplichtingen die een handelsvennootschap in een kredietovereenkomst jegens die kredietinstelling is aangegaan, wanneer die natuurlijke personen hebben gehandeld voor doeleinden die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen, en geen functionele band hebben met die vennootschap, hetgeen de nationale rechterlijke instantie dient na te gaan.

      Volgens de tiende overweging van richtlijn 93/13 moeten de eenvormige voorschriften op het gebied van oneerlijke bedingen immers van toepassing zijn op alle overeenkomsten tussen verkopers en consumenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder b) en c), van die richtlijn. In dit verband is het voorwerp van de overeenkomst, onder voorbehoud van de in die overweging vermelde uitzonderingen, irrelevant voor de vaststelling van de werkingssfeer van die richtlijn. Derhalve bepaalt richtlijn 93/13 de overeenkomsten waarop zij van toepassing is, aan de hand van de hoedanigheid van de contractpartijen, naargelang deze al dan niet in de uitoefening van hun beroep of bedrijf handelen.

      (cf. punten 26‑28, 40 en dictum)

    2.  Het begrip consument in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een objectief begrip en moet worden ingevuld aan de hand van een functioneel criterium, namelijk of de betrokken contractuele band deel uitmaakt van activiteiten die niets te maken hebben met de uitoefening van een beroep of een bedrijf. Het staat aan de nationale rechter bij wie een geding aanhangig is over een overeenkomst die binnen de werkingssfeer van die richtlijn kan vallen, om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en met alle bewijselementen, na te gaan of de betrokken contractant kan worden aangemerkt als consument in de zin van die richtlijn.

      Wat de vraag betreft of een natuurlijke persoon die zich ertoe verbindt de verplichtingen te waarborgen die een handelsvennootschap in een kredietovereenkomst jegens een bankinstelling is aangegaan, kan worden beschouwd als een consument, kan een dergelijke overeenkomst van zekerheidsstelling of borgtochtovereenkomst, wat het voorwerp ervan betreft, weliswaar worden omschreven als een overeenkomst die accessoir is aan de hoofdovereenkomst die aanleiding heeft gegeven tot de erdoor gewaarborgde schuld, maar uit het oogpunt van de contractpartijen vormt zij een afzonderlijke overeenkomst, aangezien zij wordt gesloten tussen andere personen dan de partijen bij de hoofdovereenkomst. Bijgevolg dient met betrekking tot de partijen bij de overeenkomst van zekerheidsstelling of de borgtochtovereenkomst te worden beoordeeld in welke hoedanigheid deze hebben gehandeld. Het staat bijgevolg aan de nationale rechter om vast te stellen of die natuurlijke persoon heeft gehandeld in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit of op grond van functionele banden die hij heeft met de handelsvennootschap waarvoor hij zich garant stelt, zoals het beheer daarvan of een niet onaanzienlijke deelneming in het maatschappelijk kapitaal ervan, dan wel heeft gehandeld voor privédoeleinden.

      (cf. punten 31‑34)

    Top