Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CO0418

    Beschikking van de vicepresident van het Hof van 6 oktober 2015.
    Cap Actions SNCM tegen Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) en Europese Commissie.
    Hogere voorziening – Interventie – Belang bij de beslechting van het geding.
    Zaak C-418/15 P(I).

    Court reports – general

    Zaak C‑418/15 P(I)

    Cap Actions SNCM

    tegen

    Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM)

    en

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Interventie — Belang bij de beslechting van het geding”

    Samenvatting – Beschikking van de vicepresident van het Hof van 6 oktober 2015

    1. Gerechtelijke procedure — Interventie — Voorwaarden voor ontvankelijkheid — Belang bij de beslechting van het geding — Begrip — Vereiste van een rechtstreeks en actueel belang — Geschil over de rechtmatigheid van een staatssteunbesluit van de Commissie — Geen rechtstreeks belang van een minderheidsaandeelhouder van een vennootschap die zich beroept op een aantasting van zijn financiële belangen — Grenzen — Beslechting die de juridische situatie van die aandeelhouder kan wijzigen

      (Statuut van het Hof van Justitie, artikel 40, tweede alinea)

    2. Hogere voorziening — Middelen — Middel dat voor het eerst wordt aangevoerd in hogere voorziening — Niet-ontvankelijkheid

      (Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    3. Hogere voorziening — Middelen — Toetsing door het Hof van de beoordeling van de feiten en de bewijzen — Uitgesloten, behoudens een geval van een onjuiste opvatting

      (Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    1.  Volgens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan iedere persoon zich voegen in een geding bij de rechterlijke instanties van de Europese Unie als hij aannemelijk kan maken belang te hebben bij de beslechting van het bij een van die rechterlijke instanties aanhangige geding.

      Het begrip „belang bij de beslissing van het geding” in de zin van voornoemd artikel 40, tweede alinea, moet worden gedefinieerd met inachtneming van het voorwerp van het geding zelf en daaronder moet worden verstaan een rechtstreeks en daadwerkelijk belang bij de toe- of afwijzing van het gevorderde, en niet een belang ten aanzien van de aangevoerde middelen. De woorden „beslissing van het [...] geding” verwijzen namelijk naar de gevraagde eindbeslissing zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest dat zal worden uitgesproken.

      In dit verband moet met name worden nagegaan of de verzoeker tot interventie door de bestreden handeling rechtstreeks wordt geraakt en of hij een stellig belang heeft bij de beslechting van het geding. In beginsel kan van een voldoende rechtstreeks belang bij de beslechting van het geding slechts sprake zijn, wanneer die beslechting de rechtspositie van de verzoeker tot interventie kan wijzigen.

      In het kader van een beroep tot nietigverklaring van een staatssteunbesluit van de Commissie kan een zelfs aanzienlijke aantasting van de economische en financiële belangen van de aandeelhouders van een vennootschap die een van de hoofdpartijen is in een zaak bij het Gerecht, alsook van de belangen van het beleggingsfonds door middel waarvan bepaalde investeerders hun aandelen in die vennootschap bezitten, niet worden beschouwd als een rechtstreekse aantasting van de belangen van die aandeelhouders en van dat fonds, dat een belang bij de beslechting van het geding in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kan doen ontstaan, aangezien hierdoor hun juridische situatie niet wordt gewijzigd. Dergelijke belangen vallen namelijk samen met die van de vennootschap zelf die hoofdpartij is in het betrokken geding en worden slechts indirect door de beslechting van dat geding geraakt, door de gevolgen van die beslechting voor deze hoofdpartij.

      De omstandigheid waarin een minderheidsaandeelhouder van een vennootschap belangen heeft die afwijken van die van de hoofdaandeelhouder ervan en dus in voorkomend geval van die van de vennootschap zelf, kan echter aan die minderheidsaandeelhouder in voorkomend geval een belang verlenen bij de beslechting van een geding waarin de vennootschap in kwestie een van de hoofdpartijen is, welk belang onderscheiden is van dat van laatstgenoemde. De minderheidsaandeelhouder kan deze uitzondering echter slechts inroepen als hij concrete bewijzen overlegt voor de vaststelling dat er bij de beslechting van het betrokken geding, gelet op het voorwerp ervan, sprake is van onderscheiden belangen.

      (cf. punten 4‑6, 20, 31)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 11, 13, 15)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 24, 26)

    Top