Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0519

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2016.
    Trafilerie Meridionali SpA tegen Europese Commissie.
    Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt van spanstaal – Geldboeten – Berekening van de geldboeten – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 – Punt 35 – Volledige rechtsmacht – Motiveringsplicht – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte binnen een redelijke termijn.
    Zaak C-519/15 P.

    Court reports – general

    Zaak C‑519/15 P

    Trafilerie Meridionali SpA

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van spanstaal — Geldboeten — Berekening van de geldboeten — Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 — Punt 35 — Volledige rechtsmacht — Motiveringsplicht — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte binnen een redelijke termijn”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2016

    1. Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Toerekening van aansprakelijkheid voor de gehele inbreuk aan een onderneming, ondanks haar beperkte rol – Toelaatbaarheid

      (Art. 101 VWEU)

    2. Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Impliciete motivering door het Gerecht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    3. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verplichting om rekening te houden met de deficitaire financiële situatie van de betrokken onderneming – Geen – Daadwerkelijke draagkracht van de onderneming in een bijzondere sociale en economische context – Inaanmerkingneming – Voorwaarden – Schending van het gelijkheidsbeginsel – Geen

      (Art. 101 VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

    4. Hogere voorziening – Bevoegdheid van het Hof – Betwisting, op grond van billijkheidsoverwegingen, van de door het Gerecht verrichte beoordeling van het bedrag van geldboeten die wegens schending van de mededingingsregels van het Verdrag aan ondernemingen zijn opgelegd – Daarvan uitgesloten – Bestrijding van deze beoordeling op grond dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden – Toelaatbaarheid – Nakoming van de motiveringsplicht

      (Art. 101 VWEU, 102 VWEU, 256 VWEU en 261 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

    5. Gerechtelijke procedure – Duur van de procedure voor het Gerecht – Redelijke termijn – Geschil over het bestaan van een inbreuk op de mededingingsregels – Niet-inachtneming van de redelijke termijn – Gevolgen – Instelling van een beroep tot schadevergoeding als effectief rechtsmiddel

      (Art. 263 VWEU en 340 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea)

    6. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Verzoek gebaseerd op een buitensporig lange duur van de procedure voor het Gerecht – Voorwaarden – Verplichting om uitspraak te doen in een andere formatie dan de formatie die uitspraak heeft gedaan over het geschil dat heeft geleid tot de procedure met de bekritiseerde duur

      (Art. 256 VWEU en 340 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea)

    7. Gerechtelijke procedure – Duur van de procedure voor het Gerecht – Redelijke termijn – Beoordelingscriteria

      (Art. 101 VWEU, 102 VWEU, 256, lid 1, VWEU, 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 31‑33)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 41)

    3.  Door uiteen te zetten waarom het van oordeel is dat een onderneming in staat is tot betaling van de haar wegens een inbreuk op de mededingingsregels opgelegde geldboete, kan het Gerecht, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, voor het antwoord op de bij hem aangevoerde grief inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling volstaan met de constatering dat de situatie van andere ondernemingen die voor dezelfde inbreuk zijn veroordeeld, op financieel vlak verschilt van die van de verzoekende onderneming, en dat de Commissie, rekening houdend met deze verschillen, en niet aan de hand van de wijze waarop deze ondernemingen aan de inbreuk hebben deelgenomen, heeft geoordeeld dat het passend was om de betrokken geldboete gedeeltelijk te verminderen, zulks volgens een berekening waarbij rekening wordt gehouden met het onvermogen om te betalen van elk van deze ondernemingen.

      (zie punten 44, 45)

    4.  Het Gerecht voldoet aan de motiveringsplicht wanneer het, in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht, in de eerste plaats het bedrag van de aan een onderneming op te leggen geldboete wegens schending van de mededingingsregels bepaalt met inachtneming van het feit dat deze aan één enkele inbreuk heeft deelgenomen, in de tweede plaats uiteenzet welke omstandigheden eigen zijn aan de situatie van die onderneming en het relevant vond voor met name de zwaarte en de duur van de deelname van die onderneming aan die inbreuk, in de derde plaats bij de vaststelling van het bedrag van die geldboete ook rekening houdt met de noodzaak van een voldoende afschrikkende werking van die geldboete en met het evenredigheidsbeginsel, en zich tot slot niet gebonden acht aan de berekeningen of aan de richtsnoeren van de Commissie, maar zijn eigen beoordeling van het bedrag van de geldboete maakt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, zelfs wanneer het niet de door hem gebruikte berekeningsmethode heeft gespecificeerd, of meer bepaald het gewicht heeft vermeld dat het aan elk van de door hem in aanmerking genomen relevante feitelijke gegevens heeft toegekend. Het Hof kan namelijk pas vaststellen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting op grond dat het bedrag van de geldboete ongepast is, wanneer het van oordeel is dat de hoogte van de geldboete niet alleen ongepast is, maar ook zodanig overdreven dat de geldboete onevenredig is.

      (zie punten 53‑56)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 65)

    6.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 66)

    7.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 67)

    Top