Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0387

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juli 2016.
Hilde Orleans e.a. tegen Vlaams Gewest.
Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 92/43/EEG – Instandhouding van de natuurlijke habitats – Speciale beschermingszones – Natura 2000‑gebied ‚Schelde‑ en Durme‑estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ – Ontwikkeling van een havengebied – Beoordeling van de gevolgen van een plan of een project voor een beschermd gebied – Optreden van negatieve gevolgen – Voorafgaande maar nog niet voltooide ontwikkeling van een areaal van een aan het verloren gegane deel gelijkwaardig type – Voltooiing na de beoordeling – Artikel 6, leden 3 en 4.
Gevoegde zaken C-387/15 en C-388/15.

Court reports – general

Gevoegde zaken C‑387/15 en C‑388/15

Hilde Orleans e.a.

tegen

Vlaams Gewest

[verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België)]

„Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van de natuurlijke habitats — Speciale beschermingszones — Natura 2000‑gebied ‚Schelde‑ en Durme‑estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ — Ontwikkeling van een havengebied — Beoordeling van de gevolgen van een plan of een project voor een beschermd gebied — Optreden van negatieve gevolgen — Voorafgaande maar nog niet voltooide ontwikkeling van een areaal van een aan het verloren gegane deel gelijkwaardig type — Voltooiing na de beoordeling — Artikel 6, leden 3 en 4”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juli 2016

Milieu – Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna – Richtlijn 92/43 – Speciale beschermingszones – Verplichtingen van de lidstaten – Beoordeling van de gevolgen van een project voor een gebied – Inaanmerkingneming van de toekomstige ontwikkeling van een areaal aan natuurlijke habitat op het gebied – Daarvan uitgesloten – Aanmerking van de ontwikkeling als compenserende maatregel – Voorwaarde

(Richtlijn 92/43 van de Raad, art. 6, leden 3 en 4)

Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna moet aldus worden uitgelegd dat maatregelen die zijn opgenomen in een plan of project dat niet rechtstreeks verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied van communautair belang, en die erin voorzien dat, voordat zich negatieve gevolgen voordoen voor een aldaar voorkomend type natuurlijke habitat, er een toekomstig areaal van dat type wordt ontwikkeld, waarvan de ontwikkeling evenwel zal worden voltooid na de beoordeling van de significantie van de mogelijke aantasting van de natuurlijke kenmerken van dit gebied, niet in aanmerking kunnen worden genomen bij die beoordeling. Dergelijke maatregelen kunnen slechts als compenserende maatregelen in de zin van artikel 6, lid 4, worden aangemerkt wanneer is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

De negatieve gevolgen van een plan of project dat niet rechtstreeks verband houdt met of nodig is voor het beheer van een speciale beschermingszone en dat de natuurlijke kenmerken daarvan aantast, vallen immers niet onder artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43. Wat voorts artikel 6, lid 4, van deze richtlijn betreft, is het zo dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, aangezien het gaat om een uitzondering op het in artikel 6, lid 3, tweede volzin, van richtlijn 92/43 neergelegde toestemmingscriterium, en slechts toepassing kan vinden nadat de gevolgen van een plan of project overeenkomstig artikel 6, lid 3, zijn onderzocht. Om de aard van eventuele compenserende maatregelen te bepalen, moeten de aantastingen van het betrokken gebied nauwkeurig worden geïdentificeerd. De kennis van die gevolgen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken gebied, is noodzakelijk voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van die richtlijn, aangezien anders geen van de voorwaarden voor de toepassing van deze uitzonderingsregel kan worden getoetst. Het onderzoek van eventuele dwingende redenen van groot openbaar belang en dat van het bestaan van minder schadelijke alternatieven vereisen immers dat deze belangen worden afgewogen tegen de aantasting van dat gebied door het onderzochte plan of project.

(cf. punten 59‑61, 64 en dictum)

Top