Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0339

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 mei 2017.
    Strafzaak tegen Luc Vanderborght.
    Prejudiciële verwijzing – Artikel 56 VWEU – Vrij verrichten van diensten – Mond‑ en tandverzorging – Nationale wettelijke regeling die een absoluut verbod op reclame voor diensten inzake mond‑ en tandverzorging inhoudt – Bestaan van een grensoverschrijdend element – Bescherming van de volksgezondheid – Evenredigheid – Richtlijn 2000/31/EG – Dienst van de informatiemaatschappij – Reclame op een website – Lid van een gereglementeerd beroep – Beroepsregels – Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Nationale bepalingen inzake gezondheid – Nationale voorschriften voor gereglementeerde beroepen.
    Zaak C-339/15.

    Court reports – general

    Zaak C‑339/15

    Strafzaak

    tegen

    Luc Vanderborght

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel, strafzaken)

    „Prejudiciële verwijzing – Artikel 56 VWEU – Vrij verrichten van diensten – Mond‑ en tandverzorging – Nationale wettelijke regeling die een absoluut verbod op reclame voor diensten inzake mond‑ en tandverzorging inhoudt – Bestaan van een grensoverschrijdend element – Bescherming van de volksgezondheid – Evenredigheid – Richtlijn 2000/31/EG – Dienst van de informatiemaatschappij – Reclame op een website – Lid van een gereglementeerd beroep – Beroepsregels – Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Nationale bepalingen inzake gezondheid – Nationale voorschriften voor gereglementeerde beroepen”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 mei 2017

    1. Harmonisatie van de wetgevingen–Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten–Richtlijn 2005/29–Nationale regeling die een absoluut verbod op reclame voor diensten inzake mond‑ en tandverzorging inhoudt–Toelaatbaarheid

      (Richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8)

    2. Harmonisatie van de wetgevingen–Elektronische handel–Richtlijn 2000/31–Verrichting van diensten van de informatiemaatschappij–Toestaan van commerciële communicatie die deel uitmaakt van een dergelijke door een lid van een gereglementeerd beroep verleende dienst–Begrip commerciële communicatie–Reclame voor mond‑ en tandverzorging op een website van een tandarts–Daaronder begrepen

      [Richtlijn 2000/31 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 18 en art. 2, f)]

    3. Harmonisatie van de wetgevingen–Elektronische handel–Richtlijn 2000/31–Verrichting van diensten van de informatiemaatschappij–Toestaan van commerciële communicatie die deel uitmaakt van een dergelijke door een lid van een gereglementeerd beroep verleende dienst–Nationale regeling waarbij tandartsen absoluut wordt verboden reclame, ook via elektronische weg, te maken voor hun diensten inzake mond‑ en tandverzorging–Ontoelaatbaarheid

      (Richtlijn 2000/31 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 1)

    4. Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Vraag gerezen in een geding dat tot één lidstaat is beperkt–Bevoegdheid op grond van de omstandigheid dat personen uit andere lidstaten eventueel worden geraakt

      (Art. 267 VWEU)

    5. Vrij verrichten van diensten–Vrijheid van vestiging–Verdragsbepalingen–Onderzoek van een nationale maatregel die verband houdt met deze twee fundamentele vrijheden–Criteria voor vaststelling van de toepasselijke regels

      (Art. 49 VWEU en 56 VWEU)

    6. Vrij verrichten van diensten–Beperkingen–Diensten van tandartsen–Nationale regeling die een absoluut verbod op reclame voor diensten inzake mond‑ en tandverzorging inhoudt–Ontoelaatbaarheid–Rechtvaardiging–Bescherming van de volksgezondheid–Geen–Schending van het evenredigheidsbeginsel

      (Art. 56 VWEU)

    1.  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, die de volksgezondheid en de waardigheid van het beroep van tandarts beschermt door, enerzijds, alle reclame voor mond‑ en tandverzorging op algemene en absolute wijze te verbieden, en anderzijds, bepaalde vereisten van bescheidenheid voor uithangborden van tandartspraktijken vast te stellen.

      (zie punt 30, dictum 1)

    2.  Overweging 18 van richtlijn 2000/31 verduidelijkt dat het „diensten van de informatiemaatschappij” een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die online plaatsvinden, omvat en niet beperkt blijft tot diensten waarvoor online contracten worden gesloten, maar ook, voor zover dergelijke diensten een economische activiteit vormen, betrekking heeft op diensten waarvoor de afnemers niet betalen, zoals diensten die bestaan in het aanbieden van online-informatie of commerciële communicatie. Online reclame kan dus een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van richtlijn 2000/31 zijn (zie in die zin arrest van 15 september 2016, Mc Fadden, C‑484/14, EU:C:2016:689, punten 41 en 42).

      Voorts volgt uit artikel 2, onder f), van die richtlijn dat elke vorm van communicatie bestemd voor het rechtstreeks of indirect promoten van diensten van een persoon die een gereglementeerd beroep uitoefent, onder het begrip „commerciële communicatie” valt. Reclame voor mond‑ en tandverzorging op een website van een lid van een gereglementeerd beroep is bijgevolg commerciële communicatie die deel uitmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij of die op zichzelf een dergelijke dienst vormt in de zin van artikel 8 van richtlijn 2000/31.

      (zie punten 36‑39)

    3.  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij alle reclame voor mond‑ en tandverzorging op algemene en absolute wijze wordt verboden, voor zover daarbij alle commerciële communicatie via elektronische weg wordt verboden, ook die via een website van een tandarts.

      De Uniewetgever heeft immers geen gereglementeerde beroepen uitgesloten van het in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2000/31 neergelegde beginsel dat online commerciële communicatie toegelaten is. Die bepaling biedt dus weliswaar de mogelijkheid om bij het opstellen van de beroepsregels voor medische beroepen rekening te houden met de bijzonderheden van die beroepen, door de vorm en nadere invulling van de in die bepaling bedoelde online commerciële communicatie – in voorkomend geval strikt – af te bakenen, met name om te waarborgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het vertrouwen van de patiënt in deze beroepen, maar deze beroepsregels kunnen niet rechtmatig op algemene en absolute wijze elke vorm van online reclame gericht op de promotie van de activiteit van een persoon die een dergelijk beroep uitoefent, verbieden.

      (zie punten 48‑50, dictum 2)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punten 53, 56)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 58)

    6.  Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij alle reclame voor mond‑ en tandverzorging op algemene en absolute wijze wordt verboden.

      Wat de noodzaak van een beperking van het vrij verrichten van diensten zoals die in het hoofdgeding betreft, moet er rekening mee worden gehouden dat de gezondheid en het leven van personen bij uitstek behoren tot de waarden en belangen die door het Verdrag worden beschermd en dat het in beginsel de taak van de lidstaten is om te bepalen, welk niveau van bescherming zij wensen voor de volksgezondheid, en op welke manier dat niveau moet worden bereikt. Aangezien het beschermingsniveau per lidstaat kan verschillen, moet de lidstaten een beoordelingsmarge worden gelaten (zie in die zin arresten van 2 december 2010, Ker-Optika, C‑108/09, EU:C:2010:725, punt 58, en 12 november 2015, Visnapuu, C‑198/14, EU:C:2015:751, punt 118). Niettegenstaande deze beoordelingsmarge gaat de beperking die voortvloeit uit de toepassing van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling waarbij op algemene en absolute wijze alle reclame voor mond‑ en tandverzorging wordt verboden, echter verder dan noodzakelijk is om de in punt 66 van het onderhavige arrest aangehaalde doelstellingen van deze wettelijke regeling te verwezenlijken.

      Niet alle door deze wettelijke regeling verboden reclameboodschappen hebben immers op zich de in punt 69 van het onderhavige arrest genoemde gevolgen die tegen deze doelstellingen indruisen. In die omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de doelstellingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke regeling zouden kunnen worden bereikt door middel van minder beperkende maatregelen die – in voorkomend geval strikt – afbakenen welke vormen van communicatie tandartsen op welke wijze mogen gebruiken, zonder hun echter elke vorm van reclame op algemene en absolute wijze te verbieden.

      (zie punten 71‑73, 75, 76, dictum 3)

    Top