Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0216

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 november 2016.
    Betriebsrat der Ruhrlandklinik gGmbH tegen Ruhrlandklinik gGmbH.
    Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/104/EG – Uitzendarbeid – Werkingssfeer – Begrip ‚werknemer’ – Begrip ‚economische activiteit’ – Zorgpersoneel zonder arbeidsovereenkomst dat door een vereniging zonder winstoogmerk ter beschikking is gesteld aan een gezondheidszorginstelling.
    Zaak C-216/15.

    Court reports – general

    Zaak C‑216/15

    Betriebsrat der Ruhrlandklinik gGmbH

    tegen

    Ruhrlandklinik gGmbH

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht)

    „Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/104/EG – Uitzendarbeid – Werkingssfeer – Begrip ‚werknemer’ – Begrip ‚economische activiteit’ – Zorgpersoneel zonder arbeidsovereenkomst dat door een vereniging zonder winstoogmerk ter beschikking is gesteld aan een gezondheidszorginstelling”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 november 2016

    Sociale politiek – Uitzendarbeid – Richtlijn 2008/104 – Werkingssfeer – Begrip „werknemer” – Lid van een vereniging zonder winstoogmerk dat als hoofdberoep en onder leiding van een inlenende onderneming tegen beloning arbeid verricht en op grond daarvan in de betrokken lidstaat wordt beschermd – Geen arbeidsovereenkomst met die vereniging – Daaronder begrepen – Begrip „economische activiteit” – Vereniging zonder winstoogmerk die personeel ter beschikking stelt aan zieken- en gezondheidszorginstellingen in ruil voor een financiële vergoeding die de personeelskosten en de administratieve kosten dekt – Daaronder begrepen

    [Richtlijn 2008/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, leden 1 en 2, 3, lid 1, a), en c), en 2]

    Artikel 1, leden 1 en 2, van richtlijn 2008/104 betreffende uitzendarbeid moet aldus worden uitgelegd dat de terbeschikkingstelling door een vereniging zonder winstoogmerk, in ruil voor een financiële vergoeding, van een van haar leden aan een inlenende onderneming om aldaar, als hoofdberoep en onder leiding van laatstgenoemde, tegen beloning arbeid te verrichten, wanneer dit lid op grond daarvan in de betrokken lidstaat wordt beschermd – hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan – binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, ook wanneer dit lid naar nationaal recht niet de hoedanigheid van werknemer heeft omdat hij geen arbeidsovereenkomst heeft gesloten met voornoemde vereniging.

    Ten eerste moet het begrip „werknemer” in de zin van richtlijn 2008/104 aldus worden uitgelegd dat het iedere persoon omvat die arbeid verricht, dat wil zeggen die gedurende een bepaalde tijd voor een andere persoon en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een beloning ontvangt, en die op grond daarvan in de betrokken lidstaat is beschermd, ongeacht de juridische kwalificatie van zijn arbeidsverhouding naar nationaal recht, de aard van de rechtsbetrekking tussen deze personen en de vorm van deze verhouding.

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding immers dat een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt, waarbij de juridische kwalificatie naar nationaal recht en de vorm van deze verhouding, evenals de aard van de rechtsbetrekking tussen deze twee personen in dit opzicht niet doorslaggevend zijn. Bovendien volgt uit artikel 1, lid 1, van richtlijn 2008/104 alsmede uit artikel 3, lid 1, onder c), ervan, dat het begrip „uitzendkracht” definieert, dat deze richtlijn niet alleen van toepassing is op werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met een uitzendbureau, maar ook op werknemers die een „arbeidsverhouding” hebben met een dergelijk bureau.

    Hieruit volgt dat noch de juridische kwalificatie naar nationaal recht van de verhouding die de betrokkene met het uitzendbureau verbindt, noch de aard van hun rechtsbetrekking, noch de vorm van deze verhouding doorslaggevend is voor de aanduiding van deze persoon als „werknemer” in de zin van richtlijn 2008/104.

    Aan die conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat richtlijn 2008/104, volgens artikel 3, lid 2, ervan, geen afbreuk doet aan het nationale recht, wat de definitie van werknemer betreft.

    Die bepaling betekent immers alleen dat de Uniewetgever de bevoegdheid van de lidstaten om te bepalen welke personen naar nationaal recht onder het begrip „werknemer” vallen en binnen het kader van hun nationale recht beschermd moeten worden – welk aspect richtlijn 2008/104 niet beoogt te harmoniseren – wilde behouden.

    Daarentegen kan die bepaling niet aldus worden uitgelegd dat de Uniewetgever ervan heeft afgezien de reikwijdte van dat begrip in de zin van richtlijn 2008/104 en daarmee de personele werkingssfeer ervan zelf vast te leggen. De Uniewetgever heeft het immers niet aan de lidstaten overgelaten om dit begrip eenzijdig te definiëren, doch in artikel 3, lid 1, onder a), van deze richtlijn zelf de contouren daarvan nader aangegeven, zoals hij dit overigens ook heeft gedaan met betrekking tot de definitie van „uitzendkracht” in artikel 3, lid 1, onder c), van voornoemde richtlijn.

    Ten tweede oefent een vereniging die in ruil voor een financiële vergoeding die de personeelskosten en de administratieve kosten dekt, zorgpersoneel ter beschikking stelt aan zieken- en gezondheidszorginstellingen, een activiteit uit in de zin van artikel 1, lid 2, van die richtlijn.

    De omstandigheid dat die vereniging geen winstoogmerk heeft is, volgens de bewoordingen zelf van artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/104 en volgens vaste rechtspraak van het Hof, in dit opzicht niet relevant. De juridische vorm, die van een vereniging, is dit evenmin, daar deze het economische karakter van de uitgeoefende activiteit onverlet laat.

    (zie punten 27‑32, 43, 46‑48 en dictum)

    Top