This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0205
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 juni 2016.
Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Brașov tegen Vasile Toma en Biroul Executorului Judecătoresc Horațiu-Vasile Cruduleci.
Prejudiciële verwijzing – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op toegang tot de rechter – Beginsel van equality of arms – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij teruggaaf is gelast van een heffing die in strijd met het Unierecht is geïnd – Vrijstelling van bepaalde gerechtskosten voor de overheidsinstanties – Bevoegdheid van het Hof.
Zaak C-205/15.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 juni 2016.
Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Brașov tegen Vasile Toma en Biroul Executorului Judecătoresc Horațiu-Vasile Cruduleci.
Prejudiciële verwijzing – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op toegang tot de rechter – Beginsel van equality of arms – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij teruggaaf is gelast van een heffing die in strijd met het Unierecht is geïnd – Vrijstelling van bepaalde gerechtskosten voor de overheidsinstanties – Bevoegdheid van het Hof.
Zaak C-205/15.
Court reports – general
Zaak C‑205/15
Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Brașov
tegen
Vasile Toma
en
Biroul Executorului Judecătoresc Horațiu-Vasile Cruduleci
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Judecătoria Sibiu)
„Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op toegang tot de rechter — Beginsel van equality of arms — Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel — Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij teruggaaf is gelast van een heffing die in strijd met het Unierecht is geïnd — Vrijstelling van bepaalde gerechtskosten voor de overheidsinstanties — Bevoegdheid van het Hof”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 juni 2016
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verzoek tot uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de Unie – Nationale rechtssituatie die een aanknopingspunt met het Unierecht heeft – Bevoegdheid van het Hof erkend
(Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1)
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Noodzaak om vragen te herformuleren
(Art. 267 VWEU)
Recht van de Europese Unie – Beginselen – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Draagwijdte
(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47)
Recht van de Europese Unie – Beginselen – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Huldiging door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Nationale procedure van gedwongen tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij teruggaaf is gelast van een heffing die in strijd met het Unierecht is geïnd – Nationale regeling die publiekrechtelijke rechtspersonen vrijstelt van de betaling van bepaalde gerechtskosten en er alleen privaatrechtelijke personen aan onderwerpt – Toelaatbaarheid
(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 22‑24, 27, 28)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 30)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 40‑44, 47)
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die publiekrechtelijke rechtspersonen vrijstelt van de betaling van gerechtelijke zegelrechten wanneer zij verzet aantekenen tegen de gedwongen tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing over de terugbetaling van in strijd met het Unierecht geïnde heffingen, en hen ontslaat van de verplichting om een garantie te stellen bij de indiening van het verzoek tot opschorting van een dergelijke procedure van gedwongen tenuitvoerlegging, terwijl de verzoeken van privaatrechtelijke natuurlijke en rechtspersonen in die procedures in beginsel onderworpen blijven aan gerechtskosten.
In dit verband dragen gerechtskosten in de eerste plaats in beginsel bij tot de goede werking van het gerechtelijke stelsel, aangezien zij een bron van financiering van de gerechtelijke activiteit in de lidstaten vormen. De bij een dergelijke nationale regeling ingevoerde vrijstelling van het gerechtelijk zegelrecht voor publiekrechtelijke rechtspersonen levert op zich die rechtspersonen geen procedureel voordeel op, aangezien de betaling van dat zegelrecht door dergelijke personen ten laste van de geconsolideerde nationale begroting komt, waaruit ook de door de rechterlijke instanties verrichte diensten worden gefinancierd.
Aangaande in de tweede plaats de vrijstelling van publiekrechtelijke rechtspersonen van het stellen van een garantie als vereist bij de indiening van een verzoek tot opschorting van een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging, moeten de lidstaten op grond van het Unierecht in strijd met dat recht geïnde belastingen terugbetalen, vermeerderd met rente. Bijgevolg kan niet worden aanvaard dat een lidstaat zich op een gebrek aan middelen kan beroepen ter rechtvaardiging van een onmogelijkheid van tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij het recht van een justitiabele op terugbetaling van in strijd met het Unierecht geïnde heffingen, vermeerderd met rente, wordt erkend. Het door die garantie gedekte risico kan dus niet intreden in een procedure waarin de verwerende partij een publiekrechtelijke rechtspersoon is.
Een dergelijke regeling brengt privaatrechtelijke natuurlijke en rechtspersonen dus niet in een duidelijk nadelige positie ten opzichte van hun tegenpartijen, publiekrechtelijke rechtspersonen, en doet dus geen afbreuk aan het eerlijke verloop van die procedure.
(cf. punten 49‑53, 54, 59 en dictum)