Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0064

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 januari 2016.
    BP Europa SE tegen Hauptzollamt Hamburg-Stadt.
    Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Algemene regeling inzake accijns – Richtlijn 2008/118/EG – Onregelmatigheid die heeft plaatsgevonden tijdens een overbrenging van accijnsgoederen – Overbrenging van goederen onder een accijnsschorsingsregeling – Goederen die bij de levering ontbreken – Heffing van accijns bij gebreke van bewijs dat de goederen zijn vernietigd of verloren zijn gegaan.
    Zaak C-64/15.

    Court reports – general

    Zaak C‑64/15

    BP Europa SE

    tegen

    Hauptzollamt Hamburg-Stadt

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof)

    „Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Algemene regeling inzake accijns — Richtlijn 2008/118/EG — Onregelmatigheid die heeft plaatsgevonden tijdens een overbrenging van accijnsgoederen — Overbrenging van goederen onder een accijnsschorsingsregeling — Goederen die bij de levering ontbreken — Heffing van accijns bij gebreke van bewijs dat de goederen zijn vernietigd of verloren zijn gegaan”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 januari 2016

    1. Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging

    2. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 2008/118 – Overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling – Einde van deze overbrenging – Daadwerkelijke ontvangst van de betrokken goederen door de geadresseerde ervan

      (Richtlijn 2008/118 van de Raad, art. 20, lid 2)

    3. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 2008/118 – Onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling – Verschil tussen een tijdens een overbrenging van accijnsgoederen geconstateerde onregelmatigheid en algehele vernietiging of onherstelbaar verlies van die goederen

      [Richtlijn 2008/118 van de Raad, art. 7, leden 2, onder a), en 4, en art. 10, lid 2]

    4. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 2008/118 – Onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling – Onregelmatigheid die slechts een gedeelte van de goederen betreft – Toepasselijkheid van artikel 10, lid 4, van die richtlijn

      (Richtlijn 2008/118 van de Raad, art. 10, lid 4)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 28)

    2.  Artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12 moet aldus worden uitgelegd dat de overbrenging van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen eindigt, in de zin van deze bepaling, op het tijdstip waarop de geadresseerde van deze goederen, na de volledige uitlading van het transportmiddel dat die goederen bevat, constateert dat een bepaalde hoeveelheid van de te leveren goederen ontbreekt.

      De bewoordingen van artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118 zien namelijk op de goederen zelf, zonder dat op enigerlei wijze wordt verwezen naar de middelen waarmee deze worden vervoerd. Voor de vaststelling van het tijdstip waarop de goederen worden geleverd, moet dus de daadwerkelijke ontvangst van de goederen als zodanig door de geadresseerde ervan in aanmerking worden genomen, en niet het loutere feit dat datgene waarin deze goederen zitten, ongeacht de aard ervan, tot bij de geadresseerde is gebracht.

      Artikel 20 van richtlijn 2008/118 maakt deel uit van hoofdstuk IV van deze richtlijn, met als opschrift „Overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns”. Tot de bepalingen van dit hoofdstuk behoort artikel 19, lid 2, onder c), van die richtlijn, op grond waarvan de geadresseerde de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming moet toestaan controle te verrichten, zodat zij zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de betreffende goederen. Voor de Uniewetgever vormt de daadwerkelijke ontvangst van de goederen dus een beslissend onderdeel van de context waarin de overbrenging van deze goederen onder een accijnsschorsingsregeling bij de levering van die goederen moet worden beoordeeld. Geen enkele andere bepaling van dat hoofdstuk noopt tot een andere uitlegging.

      Bovendien beoogt artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118 met de vaststelling van het tijdstip waarop de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt, te bepalen wanneer deze goederen worden geacht te zijn uitgeslagen tot verbruik, en dus wanneer de belasting op die goederen verschuldigd wordt.

      Aangezien de accijns, zoals in overweging 9 van richtlijn 2008/118 is verklaard, een belasting op het verbruik is, die gebaseerd is op de hoeveelheid goederen die voor verbruik ter beschikking worden gesteld, moet het tijdstip waarop deze belasting verschuldigd wordt, bovendien aldus worden bepaald dat de hoeveelheid van deze goederen nauwkeurig kan worden vastgesteld.

      (cf. punten 29‑32, 35, dictum 1)

    3.  De artikelen 7, lid 2, onder a), en 10, lid 2, van richtlijn 2008/118 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12, gelezen in de onderlinge samenhang ervan, moeten aldus worden uitgelegd dat de in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn bedoelde situatie niet valt onder de situaties waarvoor deze bepalingen gelden, en dat het feit dat een bepaling ter omzetting van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/118 in nationaal recht niet uitdrukkelijk vermeldt dat de onder deze bepaling van de richtlijn vallende onregelmatigheid moet hebben geresulteerd in uitslag tot verbruik van de betreffende goederen, niet in de weg staat aan de toepassing van deze nationale bepaling bij de constatering dat een bepaalde hoeveelheid ontbreekt, wat noodzakelijkerwijs een dergelijke uitslag tot verbruik impliceert.

      De artikelen 10, lid 2, en 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/118 hebben namelijk betrekking op het geval waarin een onregelmatigheid die is geconstateerd tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling, heeft geresulteerd in uitslag tot verbruik van deze goederen door onttrekking ervan aan die regeling. Derhalve kan een bepaling waarbij artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/118 nationaal recht wordt omgezet, in beginsel niet inhouden dat een dergelijke onregelmatigheid wordt geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waar en op het tijdstip waarop zij werd geconstateerd, zonder dat deze veronderstelling wordt onderworpen aan de voorwaarde dat die onregelmatigheid heeft geresulteerd in uitslag tot verbruik van de betreffende goederen.

      De constatering dat een bepaalde hoeveelheid goederen ontbreekt bij de levering van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen, wijst op een situatie die zich noodzakelijkerwijs heeft voorgedaan op een eerder tijdstip en waarin de ontbrekende goederen geen deel uitmaakten van deze levering, zodat de overbrenging ervan niet is geëindigd overeenkomstig artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118. Deze situatie vormt bijgevolg een onregelmatigheid in de zin van artikel 10, lid 6, van deze richtlijn. Een dergelijke onregelmatigheid resulteert noodzakelijkerwijs in een onttrekking aan de accijnsschorsingsregeling en dus in een uitslag tot verbruik, zoals wordt aangenomen overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), van die richtlijn.

      Voorts heeft de onregelmatigheid die onder artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/118 valt, betrekking op een andere dan de in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn bedoelde situatie, dat wil zeggen een andere situatie dan die waarin sprake is van de „algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van [...] accijnsgoederen”. Indien een dergelijke algehele vernietiging of een dergelijk onherstelbaar verlies van de onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen wordt bewezen, kan er derhalve geen sprake zijn van uitslag tot verbruik in de zin van artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/118 en kan artikel 10, lid 2, van deze richtlijn bijgevolg geen toepassing vinden. De in artikel 7, lid 4, van die richtlijn bedoelde situatie valt dus niet onder de situaties waarvoor deze bepalingen gelden.

      (cf. punten 38, 39, 43, 45‑47, dictum 2)

    4.  Artikel 10, lid 4, van richtlijn 2008/118 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12 moet aldus worden uitgelegd dat het niet alleen van toepassing is wanneer de totaliteit van de onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen niet op de plaats van bestemming is aangekomen, maar ook wanneer slechts een gedeelte van deze goederen niet op de plaats van bestemming is aangekomen.

      Volgens de bewoordingen zelf van artikel 10, lid 4, van richtlijn 2008/118 is deze bepaling namelijk geenszins alleen toepasselijk op het geval waarin de totaliteit van de onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen niet op de plaats van bestemming is aangekomen. Artikel 10, lid 4, van richtlijn 2008/118 maakt deel uit van een context waarin de Uniewetgever alle gevallen van onregelmatigheden voor ogen had, dus ook gevallen die slechts een onderdeel van de overbrenging betreffen.

      (cf. punten 50, 52, 54, dictum 3)

    Top