Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TJ0790

    Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 juli 2016 (Uittreksels).
    Samir Hassan tegen Raad van de Europese Unie.
    Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Inreisbeperking – Nietigverklaring van eerdere handelingen door een arrest van het Gerecht – Nieuwe handelingen waarbij de naam van de verzoekende partij op de lijsten wordt geplaatst – Kennelijk onjuiste beoordeling – Recht op eigendom – Evenredigheid – Vermoeden van onschuld – Niet-contractuele aansprakelijkheid.
    Zaak T-790/14.

    Court reports – general

    Zaak T‑790/14

    (gedeeltelijke publicatie)

    Samir Hassan

    tegen

    Raad van de Europese Unie

    „Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Inreisbeperking — Nietigverklaring van eerdere handelingen door een arrest van het Gerecht — Nieuwe handelingen waarbij de naam van de verzoekende partij op de lijsten wordt geplaatst — Kennelijk onjuiste beoordeling — Recht op eigendom — Evenredigheid — Vermoeden van onschuld — Niet-contractuele aansprakelijkheid”

    Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 juli 2016

    1. Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht

      [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluiten van de Raad 2013/255/GBVB, art. 28, lid 1, 2014/678/GBVB en 2015/837/GBVB; verordeningen van de Raad nr. 36/2012, art. 15, lid 1, a), nr. 1013/2014 en 2015/828]

    2. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen Syrië – Besluiten tot bevriezing van tegoeden en betreffende een inreisverbod – Beperkingen van het eigendomsrecht – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17, lid 1; besluiten 2014/678/GBVB en 2015/837/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 36/2012, nr. 1013/2014 en 2015/828 van de Raad)

    3. Recht van de Europese Unie – Beginselen – Grondrechten – Vermoeden van onschuld – Besluit tot bevriezing van de tegoeden van bepaalde personen en entiteiten wegens de situatie in Syrië – Verenigbaarheid met dat beginsel – Voorwaarden

      (Art. 6, lid 1, en 29 VEU; art. 215, lid 2, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 48, lid 1; besluiten 2013/255/GBVB, 2014/678/GBVB en 2015/837/GBVB van de Raad; verordeningen van de Raad nr. 36/2012, art. 32, lid 4, nr. 1013/2014 en 2015/828)

    4. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Cumulatieve voorwaarden – Ontbreken van een van de voorwaarden – Volledige verwerping van het beroep tot schadevergoeding

      (Art. 340, tweede alinea, VWEU)

    1.  Wat betreft de beperkende maatregelen ten aanzien van personen die het Syrische regime steunen, is, ten eerste, een besluit van de regering nodig voor de benoeming van de voorzitter en de ondervoorzitter van een handelsraad, die als taak heeft de Syrische economie te stimuleren en de ontwikkeling van Syrische ondernemingen, de handel en investeringen te bevorderen, en is, ten tweede, de functie binnen een dergelijke economische raad van de persoon op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, enkel te begrijpen door een bepaalde nauwe relatie met het heersende regime en vormt die functie een onbetwist feit waaruit een zekere band met dat regime blijkt, zodat de Raad op grond van die nauwe relatie mocht oordelen dat die persoon baat heeft bij en steun verleent aan het regime en er banden mee heeft in de zin van artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255 en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 36/2012.

      (cf. punten 40‑43, 46, 50, 52)

    2.  Wat betreft de beperkende maatregelen ten aanzien van personen die het Syrische regime steunen, is de bevriezing van tegoeden en economische middelen een bewarende maatregel die niet wordt geacht de betrokkenen hun eigendom te ontnemen. Deze beperkende maatregelen hebben echter ontegenzeglijk tot gevolg dat de uitoefening van het recht op eigendom wordt beperkt.

      Aangaande de vraag of dergelijke maatregelen passend zijn om een voor de internationale gemeenschap zo fundamenteel doel van algemeen belang als de bescherming van de burgerbevolking te bereiken, blijkt dat maatregelen als de bevriezing van tegoeden, financiële en andere economische middelen en een inreisverbod voor het grondgebied van de Unie, voor personen van wie is vastgesteld dat zij betrokken zijn bij de ondersteuning van het Syrische regime, als zodanig niet als ongeschikt kunnen worden aangemerkt.

      Wat de noodzaak van de maatregelen betreft, kan het nagestreefde doel, namelijk het uitoefenen van druk op de ondersteuners van het Syrische regime, niet even doeltreffend worden bereikt met alternatieve en minder dwingende maatregelen, zoals een stelsel van voorafgaande machtiging of een verplichting om a posteriori te verantwoorden waarvoor de uitgekeerde tegoeden zijn gebruikt, in het bijzonder gelet op de mogelijkheid om de beperkingen te omzeilen.

      Tot slot kan de nieuwe plaatsing van personen op wie dergelijke maatregelen van toepassing zijn op de lijsten van personen, entiteiten en lichamen die worden geacht verantwoordelijk te zijn voor de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties op verschillende plaatsen in Syrië of banden te hebben met deze verantwoordelijken, niet worden beschouwd als onevenredig omdat zij van potentieel onbeperkte duur zou zijn, aangezien die nieuwe plaatsing periodiek wordt geëvalueerd, teneinde te waarborgen dat de personen en entiteiten die niet meer beantwoorden aan de criteria om op de betrokken lijst te staan, daarvan worden geschrapt. Hieruit volgt dat, gezien het primordiale belang van de bescherming van de burgerbevolking in Syrië en de afwijkingen waarin is voorzien in de handelingen waarbij de betrokken maatregelen zijn vastgesteld, de beperkingen van het recht op eigendom van de betrokkene als gevolg van de bestreden handelingen, niet onevenredig zijn.

      (cf. punten 58, 62‑64, 66, 67)

    3.  Op grond van artikel 29 VEU vastgestelde handelingen waarbij beperkende maatregelen worden opgelegd ten aanzien van personen, entiteiten en lichamen die worden geacht verantwoordelijk te zijn voor de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstraties op verschillende plaatsen in Syrië of banden te hebben met deze verantwoordelijken, die twaalf maanden geldig zijn, voortdurend worden geëvalueerd en zo nodig kunnen worden verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt, en die niet leiden tot confiscatie van de tegoeden van de betrokkenen als opbrengsten van misdrijven, maar tot bevriezing als conservatoire maatregel, zijn geen sanctie en houden ook geen enkele beschuldiging van dien aard in. Bij dergelijke handelingen wordt immers niet vastgesteld dat er daadwerkelijk een inbreuk is begaan, maar zij worden vastgesteld in het kader van en met het oog op een administratieve procedure met een bewarende functie die er enkel toe strekt de Raad in staat te stellen de bescherming van de burgerbevolking te waarborgen. De plaatsing van een persoon op wie dergelijke maatregelen van toepassing zijn op de lijsten van dergelijke personen, entiteiten en lichamen schendt het vermoeden van onschuld dus niet.

      (cf. punten 73, 75‑79)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 84, 85)

    Top