Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014FJ0137

    Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 5 februari 2016.
    GV tegen Europese dienst voor extern optreden.
    Openbare dienst – Personeel van EDEO – Arbeidscontractant – Overeenkomst voor onbepaalde tijd – Artikel 47, onder c), RAP – Ontslagreden – Verbreking van de vertrouwensrelatie – Recht om te worden gehoord – Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Beginsel van behoorlijk bestuur – Materiële schade – Immateriële schade.
    Zaak F-137/14.

    Court reports – Reports of Staff Cases

    ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

    VAN DE EUROPESE UNIE

    (Eerste kamer)

    5 februari 2016

    GV

    tegen

    Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

    „Openbare dienst — Personeel van EDEO — Arbeidscontractant — Overeenkomst voor onbepaalde tijd — Artikel 47, onder c), RAP — Ontslagreden — Verbreking van de vertrouwensrelatie — Recht om te worden gehoord — Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Beginsel van behoorlijk bestuur — Materiële schade — Immateriële schade”

    Betreft:

    Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee GV vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van 29 januari 2014 waarbij de directeur van het directoraat Personeelszaken van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), in zijn hoedanigheid van tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, heeft besloten om verzoekers aanstellingsovereenkomst met ingang van 31 augustus 2014 te beëindigen.

    Beslissing:

    Het besluit van 29 januari 2014 waarbij de directeur van het directoraat Personeelszaken van de Europese Dienst voor extern optreden, in zijn hoedanigheid van tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, heeft besloten om de aanstellingsovereenkomst van GV met ingang van 31 augustus 2014 te beëindigen, wordt nietig verklaard. De Europese Dienst voor extern optreden wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 5000 EUR aan GV ter vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Europese Dienst voor extern optreden draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van GV.

    Samenvatting

    1. Beroepen van ambtenaren — Middelen — Middel ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord dat niet in het verzoekschrift is aangevoerd — Schending van een wezenlijk vormvoorschrift die ambtshalve kan worden onderzocht

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41)

    2. Ambtenaren — Arbeidscontractanten — Ontslag — Vaststelling van het besluit zonder de belanghebbende de mogelijkheid te geven eerst zijn opmerkingen in te dienen — Schending van het recht om te worden gehoord

      [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, a); Regeling andere personeelsleden, art. 47]

    3. Ambtenaren — Beginselen — Rechten van de verdediging — Verplichting om de belanghebbende vóór de vaststelling van een voor hem bezwarend besluit te horen — Omvang

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, en 51, lid 1)

    4. Beroepen van ambtenaren — Arrest houdende nietigverklaring — Gevolgen — Verplichting om maatregelen ter uitvoering vast te stellen — Omvang — Inaanmerkingneming van zowel de rechtsoverwegingen als het dictum van het arrest — Arrest houdende nietigverklaring van een ontslagbesluit van een arbeidscontractant — Verzoek om vergoeding van de verzoekende partij van de geleden materiële schade — Prematuur verzoek

      (Art. 266 VWEU)

    5. Beroepen van ambtenaren — Beroep tot schadevergoeding — Nietigverklaring van het bestreden onwettig besluit — Immateriële schade die kan worden losgekoppeld van de onwettigheid en door de nietigverklaring niet volledig kan worden hersteld

      (Art. 340 VWEU)

    1.  De eerbiediging van de rechten van de verdediging op statutair gebied en, meer in het bijzonder, van het recht om te worden gehoord over elementen waarvan jegens een arbeidscontractant kan worden uitgegaan als basis van een voor hem bezwarend besluit, vormen een wezenlijk vormvoorschrift waarvan de schending ambtshalve kan worden onderzocht.

      Ook al heeft de verzoekende partij in vergelijking met de aanvankelijk in zijn verzoekschrift aangevoerde middelen een nieuw middel aangevoerd, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord zoals voorzien in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat middel is ontvankelijk ook al is het de verzoekende partij uiteindelijk ingegeven door de strekking van de vragen voor schriftelijke beantwoording die het Gerecht voor ambtenarenzaken in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft gesteld.

      (cf. punt 67)

      Referentie:

      Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 12 december 2012, Cerafogli/ECB,F‑43/10, EU:F:2012:184, punt 89, op dit punt niet vernietigd bij het arrest van 23 september 2015, Cerafogli/ECB,T‑114/13 P, EU:T:2015:678, en van 25 juni 2015, EE/Commissie,F‑55/14, EU:F:2015:66, punt 35

    2.  De rechten van de verdediging, zoals thans neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat algemeen van toepassing is, omvatten in ruimere zin het in lid 2, onder a), van dat artikel neergelegde procedurele recht van eenieder om te worden gehoord voordat een voor hem ongunstige individuele maatregel wordt getroffen.

      Als een van de administratieve maatregelen die een functionaris het zwaarst kunnen treffen, kan een ontslagbesluit alleen worden genomen nadat de verzoeker in staat is gesteld om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over het ontwerpontslagbesluit, in het kader van een mondelinge en/of schriftelijke gedachtewisseling op initiatief van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag die door dat gezag moet worden aangetoond.

      Aangezien het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag geen enkel probleem heeft om de belanghebbende kennis te geven van een ontslagbesluit, kan het tamelijk gemakkelijk voldoen aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit het beginsel van behoorlijk bestuur door hem schriftelijk op de hoogte te stellen van de redenen waarom het van plan is hem te ontslaan en hem de mogelijkheid te geven om binnen een redelijke termijn schriftelijk en/of mondeling een standpunt daarover in te nemen.

      (cf. punten 71, 72 en 74)

      Referentie:

      Gerecht van de Europese Unie: arresten van 11 september 2013, L/Parlement,T‑317/10 P, EU:T:2013:413, punt 81, en van 3 juni 2015, BP/FRA,T‑658/13 P, EU:T:2015:356, punt 56

      Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 10 september 2014, Tzikas/AFE,F‑120/13, EU:F:2014:197, punt 61en aldaar aangehaalde rechtspraak, en van 25 juni 2015, EE/Commissie,F‑55/14, EU:F:2015:66, punt 37en aldaar aangehaalde rechtspraak

    3.  Ingevolge artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn de bepalingen van het Handvest rechtstreeks gericht tot de instellingen en organen van de Unie, zodat zij zich niet kunnen beroepen op met hun administratie verband houdende interne situaties, zoals problemen in het besluitvormingsproces, daaronder begrepen die welke verband houden met de weerstand van bepaalde van hun diensten, ter rechtvaardiging van de niet-eerbiediging van uit de regels van het primaire Unierecht voortvloeiende verplichtingen, temeer daar de vereisten voortvloeiende uit artikel 41, lid 2, onder a), van dat Handvest geen bijzonder uitvoeringsprobleem opleveren voor een toegewijde administratie en het horen van de belanghebbende bovendien een minimale waarborg is wanneer de administratie handelt op een gebied waarop zij over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt.

      In dit verband kan niet worden uitgesloten dat de conclusie van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag om een arbeidscontractant te ontslaan anders uitvalt, indien hij in staat wordt gesteld om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken. Zelfs al is weliswaar niet uitgesloten dat het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, na de betrokkene te hebben gehoord, uiteindelijk een besluit neemt dat identiek is aan het bestreden besluit, aanvaarding van een dergelijk argument van een instelling, dat inhoudt dat wordt gespeculeerd over haar toekomstig administratief gedrag, komt op niets anders neer dan dat het in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest neergelegde recht om te worden gehoord zijn inhoud wordt ontnomen, aangezien die inhoud meebrengt dat de betrokkene de mogelijkheid heeft gehad om het betrokken besluitvormingsproces te beïnvloeden, in casu reeds in het stadium van vaststelling van het oorspronkelijke besluit, namelijk het ontslagbesluit, en niet slechts bij de indiening van een klacht op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut.

      (cf. punten 77‑79)

      Referentie:

      Hof: arrest van 4 maart 2010, Commissie/Italië,C‑297/08, EU:C:2010:115, punt 83en aldaar aangehaalde rechtspraak

      Gerecht van de Europese Unie: arrest van 14 september 2011, Marcuccio/Commissie,T‑236/02, EU:T:2011:465, punt 115

      Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 14 mei 2014, Delcroix/EDEO,F‑11/13, EU:F:2014:91, punt 44; van 25 juni 2015, EE/Commissie,F‑55/14, EU:F:2015:66, punt 40, en van 8 oktober 2015, DD/FRA,F‑106/13 en F‑25/14, EU:F:2015:118, punten 97 en 98, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑742/15 P

    4.  De instelling waarvan een door de Unierechter nietig verklaarde handeling afkomstig is, dient op grond van artikel 266 VWEU te bepalen welke maatregelen vereist zijn voor de uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring, door de beoordelingsbevoegdheid waarover zij ter zake beschikt uit te oefenen zowel met inachtneming van het dictum en de rechtsoverwegingen van het arrest waaraan zij uitvoering moet geven als met de geldende bepalingen van het Unierecht.

      De nietigverklaring van een handeling door de Unierechter heeft tot gevolg dat die handeling met terugwerkende kracht uit de rechtsorde verdwijnt en wanneer de nietig verklaarde handeling reeds is uitgevoerd, vereist het ongedaan maken van haar gevolgen dat de verzoekende partij in de rechtspositie wordt gebracht waarin zij zich vóór de vaststelling van die handeling bevond.

      Het Gerecht voor ambtenarenzaken kan niet vooruitlopen op de gevolgen die elk der partijen wil geven aan een arrest waarbij een ontslagbesluit nietig is verklaard, met name wat de wijze betreft waarop de instelling zal voldoen aan de uit artikel 266 VWEU voortvloeiende verplichting om de maatregelen te treffen die voor de uitvoering van het arrest nodig zijn. In elk geval kan het Gerecht niet zijn volledige rechtsmacht op financieel gebied uitoefenen wanneer het belang van de dienst of derden zich niet verzet tegen de nietigverklaring van het bestreden besluit en de verzoekende partij niet heeft verklaard geen voordeel te kunnen ontlenen aan de uitvoering van de uit die nietigverklaring voortvloeiende verplichtingen.

      Voorts kan niet worden uitgesloten dat het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag na de nietigverklaring van het bestreden besluit beslist om een gesprek aan te gaan met de verzoekende partij in een poging om tot een globaal akkoord te komen waardoor zijn aanstelling wordt beëindigd, doch hij wel een billijke vergoeding krijgt voor de onwettigheid waarvan hij slachtoffer was, eventueel op basis van de onderhandelingen en toezeggingen die reeds zijn gedaan in het kader van een poging tot een minnelijke regeling op initiatief van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

      Gelet op de voorgaande overwegingen, kan het Gerecht in dit stadium en in het kader van een beroep tot nietigverklaring de instelling niet veroordelen tot vergoeding aan de verzoekende partij van een verlies aan bezoldiging als gevolg van de onwettige en vermeend premature beëindiging van zijn overeenkomst van arbeidscontractant.

      (cf. punten 89, 90 en 92‑94)

      Referentie:

      Hof: arrest van 9 augustus 1994, Parlement/Meskens,C‑412/92 P, EU:C:1994:308, punten 28 en 30

      Gerecht van eerste aanleg: arrest van 8 oktober 1992, Meskens/Parlement,T‑84/91, EU:T:1992:103, punt 80

      Gerecht van de Europese Unie: arrest van 16 september 2015, EMA/Drakeford,T‑231/14 P, EU:T:2015:639, punt 52

      Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 26 juni 2013, BU/EMA,F‑135/11, F‑51/12 en F‑110/12, EU:F:2013:93, punt 66, en van 6 oktober 2015, CH/Parlement,F‑132/14, EU:F:2015:115, punten 60, 61 en 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak

    5.  De nietigverklaring van een onrechtmatige handeling kan op zich een passend en in beginsel toereikend herstel vormen van elke immateriële schade die deze handeling kan hebben veroorzaakt, tenzij de verzoekende partij aantoont dat zij immateriële schade heeft geleden die kan worden losgekoppeld van de onrechtmatigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd en die door deze nietigverklaring niet volledig kan worden hersteld.

      Dit is het geval wanneer, gelet op de afwezigheid van een ambtenaar of functionaris om medische redenen en de zekere kennis die zijn instelling van de geestelijke kwetsbaarheid van de betrokkene heeft, de abrupte kennisgeving van het ontslagbesluit, dat niet is voorafgegaan door een schriftelijk en/of mondeling onderhoud met de betrokkene, hetgeen duidelijk in strijd is met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, immateriële schade kan doen ontstaan die kan worden losgekoppeld van de intrinsieke onrechtmatigheid van het bestreden besluit.

      (cf. punten 96 en 97)

      Referentie:

      Gerecht van eerste aanleg: arresten van 6 juni 2006, Girardot/Commissie,T‑10/02, EU:T:2006:148, punt 131, en van 19 november 2009, Michail/Commissie,T‑49/08 P, EU:T:2009:456, punt 88

      Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 19 mei 2015, Brune/Commissie,F‑59/14, EU:F:2015:50, punt 80

    Top