EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0543

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 juli 2016.
Ordre des barreaux francophones et germanophone e.a. tegen Ministerraad.
Btw – Richtlijn 2006/112/EG – Geldigheid en uitlegging van de richtlijn – Diensten van advocaten – Btw-plichtigheid – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Equality of arms – Rechtsbijstand.
Zaak C-543/14.

Court reports – general

Zaak C‑543/14

Ordre des barreaux francophones et germanophone e.a.

tegen

Ministerraad

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) om een prejudiciële beslissing]

„Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Geldigheid en uitlegging van de richtlijn — Diensten van advocaten — Btw-plichtigheid — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Equality of arms — Rechtsbijstand”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 juli 2016

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Dienstverrichtingen – Begrip – Diensten van advocaten verleend aan rechtzoekenden die geen rechtsbijstand genieten – Daaronder begrepen – Schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en van het beginsel van equality of arms – Geen

    [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 1, lid 2, en 2, lid 1, c)]

  2. Internationale overeenkomsten – Overeenkomsten van de Unie – Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) – Gevolgen – Voorrang boven handelingen van afgeleid Unierecht – Toetsing van de rechtmatigheid van een Uniehandeling aan dit verdrag – Voorwaarden – Mogelijkheid om zich op artikel 9, leden 4 en 5, van het verdrag te beroepen – Geen

    [Verdrag van Aarhus, art. 9, leden 4 en 5; richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 1, lid 2, en 2, lid 1, c)]

  3. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Vrijstellingen – Diensten die samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of andere organisaties die als instellingen van sociale aard worden erkend – Begrip – Diensten van advocaten verleend aan rechtzoekenden die geen rechtsbijstand genieten – Daarvan uitgesloten

    [Richtlijn 2006/112 van de Raad, 132, lid 1, g)]

  1.  Uit de toetsing van de artikelen 1, lid 2, en 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en aan het beginsel van equality of arms, die worden gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is niet gebleken van elementen die afbreuk doen aan de geldigheid van deze richtlijnbepalingen, voor zover diensten van advocaten verleend aan rechtzoekenden die geen rechtsbijstand genieten in het kader van een nationaal stelsel van rechtsbijstand, daarbij worden onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde.

    Enerzijds strekt de door het door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte geboden bescherming zich namelijk niet uit tot de heffing van belasting over de toegevoegde waarde over diensten van advocaten. Voor rechtzoekenden die geen recht op rechtsbijstand hebben en worden geacht te beschikken over middelen die volgens de relevante nationaalrechtelijke bepalingen toereikend zijn om toegang tot de rechter te verkrijgen door zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat, houdt het recht op een doeltreffende voorziening in rechte in beginsel niet de garantie in dat diensten van advocaten zijn vrijgesteld van btw. Voorts verzet dit recht zich alleen tegen het in rekening brengen van dergelijke kosten indien deze onoverkomelijk zijn dan wel de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten nagenoeg onmogelijk of buitensporig moeilijk maken. Er kan evenwel geen nauw verband, laat staan een dwingend verband, worden gelegd tussen de onderwerping van diensten van advocaten aan btw enerzijds en een stijging van de prijs van deze diensten anderzijds. Hoe dan ook is het bedrag van de betrokken belasting over de toegevoegde waarde niet het grootste deel van de kosten van een gerechtelijke procedure. Anderzijds behelst het beginsel van equality of arms, dat ertoe strekt te zorgen voor het procedurele evenwicht tussen de partijen in een gerechtelijke procedure, dat elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om haar zaak, daaronder begrepen haar bewijzen, onder zodanige omstandigheden voor te dragen dat zij niet wezenlijk wordt benadeeld ten opzichte van de tegenpartij. Daartoe waarborgt dit beginsel dat deze partijen dezelfde rechten en verplichtingen hebben ten aanzien van met name de regels inzake de bewijsvoering en het contradictoire karakter van het debat voor de rechter. Het beginsel van equality of arms houdt niet de verplichting in om de partijen op gelijke voet te stellen met betrekking tot de in het kader van de gerechtelijke procedure gedragen financiële kosten.

    (cf. punten 28, 31, 35, 36, 38, 40‑42, 47, dictum 1)

  2.  Artikel 9, leden 4 en 5, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) kan niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de geldigheid van de artikelen 1, lid 2, en 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

    De bepalingen van een internationale overeenkomst waarbij de Unie partij is, kunnen namelijk slechts ter ondersteuning van een beroep tot nietigverklaring van een handeling van afgeleid Unierecht – of van een exceptie van onwettigheid van een dergelijke handeling – worden aangevoerd indien enerzijds de aard en de opzet van die overeenkomst daaraan niet in de weg staan, en anderzijds die bepalingen inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn. Uit de bewoordingen zelf van artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus blijkt dat deze bepaling alleen van toepassing is op de in artikel 9, leden 1, 2 en 3, van dit verdrag bedoelde procedures. Laatstgenoemde leden bevatten evenwel geen enkele onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurig omschreven verplichting die de rechtspositie van particulieren rechtstreeks kan regelen. Hetzelfde geldt voor artikel 9, lid 5, van het Verdrag van Aarhus.

    (cf. punten 49, 50, 55, 57, dictum 2)

  3.  Artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat diensten van advocaten verleend aan rechtzoekenden die rechtsbijstand genieten in het kader van een nationaal stelsel van rechtsbijstand, niet zijn vrijgesteld van de belasting over de toegevoegde waarde.

    De vrijstelling waarin artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 voorziet, is namelijk niet alleen onderworpen aan een voorwaarde inzake de sociale aard van de desbetreffende diensten – die nauw moeten samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid – maar is tevens beperkt tot diensten die worden verricht door organisaties die worden erkend als instellingen van sociale aard. In dit verband kan de beroepsgroep van advocaten en procureurs, gelet op haar algemene doelstellingen en op het ontbreken van enige duurzaamheid in haar eventuele sociale engagement, in het algemeen niet worden aangemerkt als een liefdadige instelling.

    (cf. punten 62, 63, 68, dictum 3)

Top