Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0458

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 2016.
    Promoimpresa srl e.a. tegen Consorzio dei comuni della Sponda Bresciana del Lago di Garda e del Lago di Idro e.a.
    Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten en vrijheid van vestiging – Artikel 49 VWEU – Richtlijn 2006/123/EG – Artikel 12 – Concessies voor op of aan zee, meren of rivieren gelegen domeingoederen van economisch belang – Automatische verlenging – Geen aanbestedingsprocedure.
    Gevoegde zaken C-458/14 en C-67/15.

    Court reports – general

    Gevoegde zaken C‑458/14 en C‑67/15

    Promoimpresa Srl

    tegen

    Consorzio dei comuni della Sponda Bresciana del Lago di Garda e del Lago di Idro

    en

    Regione Lombardia

    en

    Mario Melis e.a.

    tegen

    Comune di Loiri Porto San Paolo

    en

    Provincia di Olbia Tempio

    (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia en de Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna)

    „Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten en vrijheid van vestiging — Artikel 49 VWEU — Richtlijn 2006/123/EG — Artikel 12 — Concessies voor op of aan zee, meren of rivieren gelegen domeingoederen van economisch belang — Automatische verlenging — Geen aanbestedingsprocedure”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 2016

    1. Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Noodzaak van een prejudiciële beslissing en relevantie van de gestelde vragen – Beoordeling door de nationale rechter – Vermoeden van relevantie van de gestelde vragen

      (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen, hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten, en vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding – Geen – Ontvankelijkheid

      (Art. 267 VWEU)

    3. Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Diensten op de interne markt – Richtlijn 2006/123 – Vergunningsregeling – Niet‑toepasselijkheid op concessies voor openbare diensten die onder richtlijn 2014/23 vallen

      (Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2006/123, overweging 57 en hoofdstuk III, afdeling 1, en 2014/23)

    4. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van concessieovereenkomsten – Richtlijn 2014/23 – Werkingssfeer – Concessie voor diensten – Begrip

      (Richtlijn 2014/23 van het Europees Parlement en de Raad)

    5. Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Diensten op de interne markt – Richtlijn 2006/123 – Vergunningsregeling – Verplichting om een selectieprocedure te organiseren wanneer er meerdere gegadigden zijn voor de vergunning – Nationale regeling die voorziet in de automatische verlenging van lopende vergunningen in het maritieme domein voor het verrichten van toeristische en recreatieve activiteiten, wanneer niet is voorzien in enige selectieprocedure – Ontoelaatbaarheid

      (Richtlijn 2006/123 van het Europees Parlement en de Raad, art. 12, leden 1‑3)

    6. Vrijheid van vestiging – Overheidsopdrachten – Concessies die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten, maar een duidelijk grensoverschrijdend belang hebben – Verplichting van de aanbestedende dienst om de fundamentele regels van het Verdrag in acht te nemen – Nationale regeling die voorziet in de automatische verlenging van concessies in het publieke domein, zonder dat er sprake is van enige transparantie – Ontoelaatbaarheid – Schending van het gelijkheidsbeginsel

      (Art. 49 VWEU)

    7. Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken – Bestaan van een eventueel grensoverschrijdend belang – Bestaan van gegevens die een nuttig antwoord mogelijk maken

      (Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 28, 29)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 30)

    3.  Aangezien volgens overweging 57 van richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt de bepalingen van die richtlijn over vergunningstelsels niet zien op het aangaan van overeenkomsten door bevoegde instanties met het oog op het verrichten van een specifieke dienst, waarop de regels inzake overheidsopdrachten van toepassing zijn, kunnen die bepalingen niet van toepassing zijn op concessies voor openbare diensten die met name onder richtlijn 2014/23 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten kunnen vallen.

      (cf. punten 44, 45)

    4.  Voor een concessie voor diensten in de zin van richtlijn 2014/23 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten is met name kenmerkend dat een recht om een bepaalde dienst te exploiteren door een aanbestedende dienst wordt overgedragen aan een concessiehouder, die in het kader van de gesloten overeenkomst over een bepaalde economische vrijheid beschikt om te bepalen hoe hij dit recht exploiteert en parallel sterk blootstaat aan de risico’s van deze exploitatie. In dit verband vallen concessies die niet een door de aanbestedende instantie bepaalde dienst, maar wel een vergunning voor de uitoefening van een economische activiteit in een domeinzone betreffen, bijgevolg niet onder de categorie concessies voor diensten.

      (cf. punten 46, 47)

    5.  Artikel 12, leden 1 en 2, van richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale maatregel die voorziet in de automatische verlenging van lopende vergunningen in het maritieme en aan meren gelegen domein voor het verrichten van toeristische en recreatieve activiteiten, wanneer niet is voorzien in enige procedure om uit de gegadigden een selectie te maken.

      Artikel 12, lid 3, van richtlijn 2006/123 bepaalt immers weliswaar uitdrukkelijk dat de lidstaten bij de vaststelling van regels voor de selectieprocedure rekening mogen houden met overwegingen die betrekking hebben op dwingende redenen van algemeen belang, maar dergelijke overwegingen kunnen alleen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van regels voor de procedure voor de selectie van gegadigden en onverminderd het bepaalde in met name artikel 12, lid 1, van die richtlijn. Derhalve kan artikel 12, lid 3, van die richtlijn niet aldus worden uitgelegd dat aan de hand van die bepaling een automatische verlenging van vergunningen kan worden gerechtvaardigd, ook al is bij de aanvankelijke verlening van die vergunningen geen selectieprocedure als bedoeld in lid 1 van dat artikel georganiseerd.

      (cf. punten 53‑55, 57, dictum 1)

    6.  Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan lopende concessies in het publieke domein voor het verrichten van toeristische en recreatieve activiteiten automatisch kunnen worden verlengd, voor zover die concessies een duidelijk grensoverschrijdend belang hebben.

      De overheidsinstanties die een concessie willen verlenen die niet binnen de werkingssfeer valt van de richtlijnen die op de verschillende categorieën overheidsopdrachten betrekking hebben, moeten immers de fundamentele regels van het VWEU in het algemeen en het non‑discriminatiebeginsel in het bijzonder in acht nemen. Meer in het bijzonder wanneer een dergelijke concessie een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft, levert de verlening ervan aan een in de lidstaat van de aanbestedende dienst gevestigde onderneming, zonder dat er sprake is van enige transparantie, een ongelijke behandeling op ten nadele van de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen die in deze concessie geïnteresseerd kunnen zijn. Een dergelijke ongelijke behandeling is in beginsel verboden door artikel 49 VWEU.

      (cf. punten 64, 65, 74, dictum 2)

    7.  In prejudiciële zaken moet het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang worden vastgesteld aan de hand van alle relevante criteria, zoals het economische belang van de opdracht, de plaats waar de opdracht wordt uitgevoerd, en de technische aspecten ervan, waarbij dient te worden gelet op de specifieke kenmerken van de betreffende opdracht. In dit verband moet, zoals volgt uit artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering, een verzoek om een prejudiciële beslissing ten behoeve van het Hof een uiteenzetting bevatten van de feitelijke gegevens waarop de vragen berusten en van het verband tussen met name die gegevens en die vragen. De vaststelling van de noodzakelijke gegevens op basis waarvan kan worden nagegaan of er een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat, dient dus door de verwijzende rechterlijke instantie te gebeuren voordat de zaak bij het Hof aanhangig wordt gemaakt.

      (cf. punten 66, 68)

    Top