EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0421

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 januari 2017.
Banco Primus SA tegen Jesús Gutiérrez García.
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Consumentenovereenkomsten – Oneerlijke bedingen – Hypothecaire leningsovereenkomsten – Executie van een verhypothekeerd goed – Vervaltermijn – Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties – Gezag van gewijsde.
Zaak C-421/14.

Court reports – general

Zaak C‑421/14

Banco Primus SA

tegen

Jesús Gutiérrez García

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 2 de Santander)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Consumentenovereenkomsten – Oneerlijke bedingen – Hypothecaire leningsovereenkomsten – Executie van een verhypothekeerd goed – Vervaltermijn – Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties – Gezag van gewijsde”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 januari 2017

  1. Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten–Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding–Hof niet bevoegd

    (Art. 267 VWEU)

  2. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Doel

    (Richtlijn 93/13 van de Raad)

  3. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Verplichting voor de nationale rechter om ambtshalve te onderzoeken of een beding in een overeenkomst waarover hij moet oordelen, oneerlijk is–Omvang

    (Richtlijn 93/13 van de Raad)

  4. Gerechtelijke procedure–Gezag van gewijsde–Draagwijdte

  5. Recht van de Europese Unie–Beginselen–Recht op effectieve rechterlijke bescherming–Omvang–Recht op toegang tot de rechter in meerdere instanties–Geen

  6. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Hypothecaire executie–Procedure hangende op de datum van vaststelling van een nationale overgangsbepaling die voorziet in een vervaltermijn om in verzet te komen tegen de gedwongen tenuitvoerlegging–Termijn die ingaat op de dag na de bekendmaking van de regeling–Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 6 en 7)

  7. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Hypothecaire executie–Nationale rechter niet bevoegd om nogmaals ambtshalve te toetsen of de bedingen van een leningsovereenkomst waarover al uitspraak is gedaan bij een beslissing met gezag van gewijsde, oneerlijk zijn–Toelaatbaarheid–Grenzen

    (Richtlijn 93/13 van de Raad)

  8. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Oneerlijk beding in de zin van artikel 3–Beoordeling van het oneerlijke karakter door de nationale rechter–Criteria

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, lid 1, en. 4)

  9. Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Vaststelling dat een beding oneerlijk is–Draagwijdte–Verplichting voor de nationale rechter om ambtshalve alle uit die vaststelling voortvloeiende consequenties te trekken–Verkoper die het betrokken beding niet heeft toegepast en in overeenstemming met het nationale recht heeft gehandeld–Geen invloed

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, lid 1, en 7)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 29, 30, 33, 56)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 40, 41, 51)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 43, 51)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 46)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 48)

  6.  De artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaling van nationaal recht als de vierde overgangsbepaling van Ley 1/2013, de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet 1/2013 houdende maatregelen tot verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur), van 14 mei 2013, volgens welke consumenten tegen wie een hypothecaire executieprocedure is ingeleid die vóór de inwerkingtreding van de wet waarin die bepaling is opgenomen, nog niet is afgerond, hun recht om tegen de gedwongen executie verzet aan te tekenen op grond van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen dienen uit te oefenen binnen een vervaltermijn van één maand vanaf de dag na bekendmaking van die wet.

    (zie punt 54, dictum 1)

  7.  Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regel als die welke is neergelegd in artikel 207 van Ley 1/2000, de Enjuiciamiento Civil (wet 1/2000 houdende het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), van 7 januari 2000, zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet 1/2013 houdende maatregelen tot verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur), van 14 mei 2013, vervolgens bij Real Decreto-Ley 7/2013, de medidas urgentes de naturaleza tributaria, presupuestaria y de fomento de la investigación, el desarrollo y la innovación (koninklijk wetsbesluit 7/2013 betreffende spoedeisende maatregelen van fiscale en budgettaire aard en ter bevordering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie), van 28 juni 2013, en nadien bij Real Decreto-ley 11/2014, de medidas urgentes en materia concursal (koninklijk wetsbesluit 11/2014 betreffende spoedeisende maatregelen ter zake van faillissement), van 5 september 2014, die de nationale rechter verbiedt nogmaals ambtshalve te onderzoeken of de bedingen van een overeenkomst oneerlijk zijn wanneer over de rechtmatigheid van alle in de overeenkomst vervatte bedingen in het licht van die richtlijn reeds uitspraak is gedaan bij een beslissing die gezag van gewijsde heeft.

    Ingeval één of meer contractuele bedingen nog niet op hun mogelijke oneerlijke karakter zijn onderzocht bij een eerdere rechterlijke toetsing van de omstreden overeenkomst, die is afgesloten met een beslissing die gezag van gewijsde heeft, moet richtlijn 93/13 daarentegen aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die door de consument volgens de regels is aangezocht middels een procedure van bijzonder incidenteel verzet, op verzoek van de partijen of ambtshalve moet onderzoeken of die bedingen eventueel oneerlijk zijn, zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt.

    (zie punten 49, 52, 54, dictum 2)

  8.  Artikel 3, lid 1, en artikel 4 van richtlijn 93/13 moeten aldus worden uitgelegd dat:

    bij het onderzoek of een beding van een consumentenovereenkomst mogelijk oneerlijk is, moet worden nagegaan of dat beding een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de contractpartijen veroorzaakt ten nadele van de consument. Dat onderzoek moet worden verricht in het licht van de nationale regels die van toepassing zijn bij gebreke van afspraken tussen de partijen, de middelen waarover de consument volgens de nationale regeling beschikt om een einde te maken aan het gebruik van dat soort bedingen, de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst in kwestie betrekking heeft en alle omstandigheden rond de sluiting van die overeenkomst;

    wanneer volgens de verwijzende rechterlijke instantie een contractueel beding betreffende de wijze van berekening van de gewone rente als het beding dat in het hoofdgeding aan de orde is, niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd in de zin van artikel 4, lid 2, van die richtlijn, het haar taak is te onderzoeken of dat beding oneerlijk is in de zin van artikel 3, lid 1, daarvan. Bij dat onderzoek zal die rechterlijke instantie met name de in dat beding vastgelegde wijze van berekening van de gewone rente en het concrete rentebedrag dat daaruit resulteert, moeten vergelijken met de berekeningsmethoden die in de regel worden gebruikt, de wettelijke rente en de rentevoeten die ten tijde van de sluiting van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst op de markt werden gehanteerd voor leningen voor een bedrag en een looptijd overeenkomende met die van de betrokken leningsovereenkomst, en

    het bij de beoordeling door een nationale rechterlijke instantie of het beding betreffende de vervroegde opeisbaarheid van de lening wanneer de schuldenaar gedurende een beperkte periode zijn verplichtingen verzuimt, eventueel oneerlijk is, aan die rechterlijke instantie staat na te gaan of aan de mogelijkheid voor de kredietverstrekker om de gehele lening opeisbaar te verklaren de voorwaarde is verbonden dat de consument een hoofdverplichting in het kader van de desbetreffende contractuele relatie niet nakomt, of deze mogelijkheid is bedoeld voor gevallen waarin die niet-nakoming voldoende ernstig is gelet op de looptijd en het bedrag van de lening, of deze mogelijkheid, bij gebreke van specifieke contractuele bepalingen, afwijkt van de ter zake toepasselijke regels van gemeen recht en of het nationale recht de aan een dergelijk beding gebonden consument geschikte en doeltreffende middelen aanreikt om de gevolgen van de opeisbaarheid van de lening ongedaan te maken.

    (zie punten 64‑67, dictum 3)

  9.  Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een jurisprudentiële uitlegging van een nationale bepaling houdende regeling van bedingen inzake vervroegde opeisbaarheid van leningen als artikel 693, lid 2, van wet 1/2000, zoals gewijzigd bij koninklijk wetsbesluit 7/2013, volgens welke de nationale rechter die heeft vastgesteld dat een dergelijk contractueel beding oneerlijk is, dat beding niet nietig mag verklaren en buiten toepassing mag laten wanneer de kredietverstrekker het niet concreet heeft toegepast, maar zich aan de voorschriften van die nationale bepaling heeft gehouden.

    Teneinde de afschrikkende werking van artikel 7 van richtlijn 93/13 te waarborgen, kunnen de bevoegdheden van de nationale rechter die vaststelt dat er sprake is van een oneerlijk beding in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn, dus niet afhangen van het antwoord op de vraag of dat beding al dan niet concreet wordt toegepast. Zo heeft het Hof al geoordeeld dat richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de nationale rechter heeft geconstateerd dat een beding in een consumentenovereenkomst „oneerlijk” is in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn, het feit dat dat beding niet tot uitvoering is gebracht op zichzelf de nationale rechter niet kan verhinderen alle passende consequenties aan dat oneerlijke karakter te verbinden (zie in die zin beschikking van 11 juni 2015, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C‑602/13, niet gepubliceerd, EU:C:2015:397, punten 50 en 54).

    (zie punten 73, 75, dictum 4)

Top