Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0417

    Réexamen Missir Mamachi di Lusignano/Commissie

    Zaak C‑417/14 RX-II

    Livio Missir Mamachi di Lusignano

    tegen

    Europese Commissie

    „Heroverweging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (T‑401/11 P, EU:T:2014:625) — Ambtenarenrecht — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie gebaseerd op een niet-nakoming door een instelling van haar verplichting om de bescherming van haar ambtenaren te verzekeren — Overleden ambtenaar — Immateriële schade die de ambtenaar vóór zijn overlijden heeft geleden — Materiële en immateriële schade van de gezinsleden van de ambtenaar — Bevoegdheid — Gerecht — Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie — Aantasting van de eenheid van het Unierecht”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 september 2015

    1. Beroepen van ambtenaren – Bevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken – Beroep tot schadevergoeding dat de gezinsleden van een overleden ambtenaar als in het Statuut bedoelde personen hebben ingesteld – Daaronder begrepen

      (Art. 270 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art.1; Ambtenarenstatuut, art. 73, 90 en 91)

    2. Beroepen van ambtenaren – Volledige rechtsmacht – Geschillen met een geldelijk karakter in de zin van artikel 91, lid 1, van het Statuut – Begrip – Aansprakelijkheidsvordering ingesteld door de gezinsleden van een overleden ambtenaar – Daaronder begrepen – Voorwaarde – Oorsprong van het beroep gelegen in de arbeidsverhouding tussen de ambtenaar en de betrokken instelling

      (Art. 270 VWEU en 340 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art.1; Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91, lid 1)

    3. Heroverweging – Vaststelling van een aantasting van de eenheid of de samenhang van het Unierecht – Invoering door het Gerecht van een bevoegdheidsregel te zijnen behoeve die gevolgen kan hebben voor de structuur van de niveaus van de rechtspraak van het Hof van Justitie – Bestaan van een aantasting van de eenheid van het Unierecht

      (Art. 256 VWEU, art. 257 VWEU en art. 270 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 62 ter, eerste alinea, en bijlage I, art. 1; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1; besluit 2004/752 van de Raad)

    4. Heroverweging – Vaststelling van een aantasting van de eenheid of de samenhang van het Unierecht – Gevolgen die daaraan moeten worden verbonden – Vernietiging van het arrest en terugverwijzing van de zaak naar de rechterlijke instantie in hogere voorziening

      (Statuut van het Hof van Justitie, art. 62 ter)

    1.  Met betrekking tot de bevoegdheid ratione personae van het Gerecht voor ambtenarenzaken moet worden opgemerkt dat op grond van de bepalingen van de artikelen 90, lid 2, en 91, lid 1, van het Ambtenarenstatuut, die in algemene bewoordingen verwijzen naar iedere in het Ambtenarenstatuut bedoelde persoon, als zodanig geen onderscheid kan worden gemaakt naargelang het beroep door een ambtenaar of door een andere in dat Statuut bedoelde persoon is ingesteld. Het Gerecht voor ambtenarenzaken is dus ratione personae niet alleen bevoegd om kennis te nemen van door ambtenaren ingestelde beroepen, maar eveneens van beroepen die zijn ingesteld door iedere andere in dat Statuut bedoelde persoon.

      Artikel 73, lid 2, onder a), van het Ambtenarenstatuut wijst de nakomelingen en de bloedverwanten in opgaande lijn van de ambtenaar uitdrukkelijk aan als personen die bij het overlijden van laatstgenoemde in aanmerking kunnen komen voor een uitkering. Hieruit volgt dat zowel de vader als de kinderen van de overleden ambtenaar personen zijn die in deze bepaling worden bedoeld. Het antwoord op de vraag of de vader en de kinderen van de overleden ambtenaar daadwerkelijk recht hebben op de door het Ambtenarenstatuut gewaarborgde uitkeringen, met name die bedoeld in artikel 73 van het Statuut, kan daarom niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de bevoegdheid ratione personae van het Gerecht voor ambtenarenzaken op basis van artikel 1 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, gelezen in samenhang met artikel 270 VWEU en artikel 91, lid 1, van het Ambtenarenstatuut.

      (cf. punten 33‑35)

    2.  Met betrekking tot de vraag of de bevoegdheid ratione materiae van het Gerecht voor ambtenarenzaken zich uitstrekt tot beroepen tot schadevergoeding die zijn gebaseerd op een niet-nakoming door een instelling van haar verplichting om haar ambtenaren te beschermen, moet worden opgemerkt dat zowel artikel 270 VWEU als artikel 91 van het Ambtenarenstatuut, die betrekking hebben op elk geschil tussen de Unie en haar personeelsleden, geen definitie geven van de aard van het beroep dat openstaat in geval van afwijzing van een administratieve klacht. Wanneer een geschil betrekking heeft op de rechtmatigheid van een voor een verzoeker bezwarend besluit in de zin van artikel 90 van dat Statuut, is het Gerecht voor ambtenarenzaken dus bevoegd om daarvan kennis te nemen, ongeacht de aard van het betrokken beroep.

      Bovendien is het Gerecht voor ambtenarenzaken ratione materiae bevoegd om kennis te nemen van een beroep tot schadevergoeding, ingesteld door een ambtenaar tegen de instelling waarbij hij werkzaam is, wanneer het geschil zijn oorsprong vindt in de arbeidsverhouding tussen de betrokkene en de instelling. Hetzelfde geldt voor een beroep tot schadevergoeding ingesteld door eenieder die, ofschoon hij geen ambtenaar is, in dat Ambtenarenstatuut wordt bedoeld wegens familiebanden die hij met een ambtenaar onderhoudt, wanneer het geschil zijn oorsprong vindt in de arbeidsverhouding tussen die ambtenaar en de betrokken instelling, gelet op het feit dat artikel 1 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, gelezen in samenhang met artikel 270 VWEU en artikel 91 van het Ambtenarenstatuut, het Gerecht voor ambtenarenzaken de bevoegdheid verleent om kennis te nemen van elk geschil tussen de Unie en iedere in het Ambtenarenstatuut bedoelde persoon.

      Dat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie jegens in het Statuut bedoelde gezinsleden van de ambtenaar afhangt van de inhoudelijke voorwaarden voortvloeiende uit artikel 340 VWEU, terwijl voor de aansprakelijkheid jegens de ambtenaar bijzondere en speciale regels gelden in vergelijking met die voorwaarden, kan in dat opzicht de bevoegdheid ratione materiae van het Gerecht voor ambtenarenzaken niet uitsluiten op grond van artikel 1 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, gelezen in samenhang met artikel 270 VWEU en artikel 91, lid 1, van het Ambtenarenstatuut. De bevoegdheid ratione materiae van dat Gerecht vloeit immers voort uit de oorsprong van het betrokken geschil en niet uit de rechtsgrondslag waarop het recht op vergoeding kan worden gebaseerd.

      (cf. punten 37, 41, 42, 49, 50)

    3.  Een beslissing van het Gerecht waarbij enerzijds is geoordeeld dat het Gerecht voor ambtenarenzaken slechts een bijzondere bevoegdheid ten aanzien van ambtenaren heeft, en anderzijds, een beroep dat was ingesteld door de rechtverkrijgenden van een ambtenaar, naar hemzelf is verwezen om daarvan kennis te nemen als rechterlijke instantie in eerste aanleg, tast de eenheid van het Unierecht aan in de zin van artikel 62 ter, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken daardoor zijn oorspronkelijke bevoegdheid wordt ontnomen en een bevoegdheidsregel ten voordele van het Gerecht wordt ingevoerd, hetgeen gevolgen kan hebben voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid op het gebied van de hogere voorziening en, dientengevolge, voor de structuur van de niveaus van de rechtspraak binnen het Hof van Justitie.

      Het rechterlijke stelsel, zoals dat thans is vastgelegd in het VWEU, het Statuut van het Hof van Justitie en besluit 2004/752 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie, bevat immers een nauwkeurige afbakening van de respectieve bevoegdheden van de drie rechterlijke instanties van het Hof van Justitie, namelijk het Hof, het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken, zodat de bevoegdheid van één van die rechterlijke instanties om uitspraak te doen over een beroep noodzakelijkerwijs de bevoegdheid van de twee andere uitsluit. De bevoegdheidsregels van de rechterlijke instanties van de Unie die aldus zijn voorzien in het VWEU alsmede in het Statuut van het Hof van Justitie en in de bijlage erbij, maken deel uit van het primaire recht en nemen in de rechtsorde van de Unie een centrale plaats in. De eerbiediging ervan vormt, afgezien van de uitdagingen die het meebrengt om de enige rechterlijke instantie op het gebied van het ambtenarenrecht van de Unie te zijn, een fundamenteel vereiste in die rechtsorde en een noodzakelijke voorwaarde om de eenheid van het recht van de Unie te verzekeren.

      (cf. punten 54‑58)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 59‑61)

    Top