Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0184

    A

    Court reports – general

    Zaak C‑184/14

    A

    tegen

    B

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte suprema di cassazione)

    „Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken — Bevoegdheid op het gebied van onderhoudsverplichtingen — Verordening (EG) nr. 4/2009 — Artikel 3, onder c), en d) — Vordering betreffende een onderhoudsverplichting ten behoeve van minderjarige kinderen dat samengaat met de scheidingsprocedure van de ouders, die is ingeleid in een andere lidstaat dan die waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 2015

    Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen – Verordening nr. 4/2009 – Bevoegdheid op het gebied van onderhoudsverplichtingen – Gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde – Onderhoudsverplichtingen ten behoeve van minderjarige kinderen – Nevenvordering alleen ten opzichte van de vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, met uitsluiting van een vordering betreffende de staat van personen – Exclusieve bevoegdheid van het gerecht dat bevoegd is kennis om te nemen van de vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid

    [Verordening nr. 4/2009 van de Raad, art. 3, c) en d)]

    Artikel 3, onder c), en d), van verordening nr. 4/2009, betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer bij een gerecht van een lidstaat een vordering is ingediend met betrekking tot de scheiding of de verbreking van de huwelijksband tussen de ouders van een minderjarig kind, en bij een gerecht in een andere lidstaat een vordering is ingediend betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hetzelfde kind, een vordering betreffende een onderhoudsverplichting met betrekking tot dit kind uitsluitend een nevenvordering is bij de vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van artikel 3, onder d), van deze verordening.

    Een vordering inzake de onderhoudsverplichtingen betreffende de minderjarige kinderen is naar de aard ervan namelijk intrinsiek verbonden met de vordering betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Derhalve verkeert de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van verordening nr. 2201/2003, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, in de beste positie om het belang van de vordering betreffende een onderhoudsverplichting ten behoeve van een kind concreet te beoordelen en de hoogte van deze verplichting, die is bedoeld als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en opvoeding van het kind, vast te stellen door deze aan te passen afhankelijk van de toewijzing van eenhoofdig dan wel gezamenlijk gezag, de omgangsregeling, de duur van dit recht en andere feitelijke gegevens inzake de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid die aan hem zijn voorgelegd.

    (cf. punten 40, 43, 48 en dictum)

    Top