EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0131

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 april 2016.
Malvino Cervati en Società Malvi Sas di Cervati Malvino tegen Agenzia delle Dogane en Agenzia delle Dogane – Ufficio delle Dogane di Livorno.
Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Verordening (EG) nr. 565/2002 – Artikel 3, lid 3 – Tariefcontingent – Knoflook van oorsprong uit Argentinië – Invoercertificaten – Niet-overdraagbaarheid van de rechten die voortvloeien uit de invoercertificaten – Ontwijking – Rechtsmisbruik – Voorwaarden – Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 – Artikel 4, lid 3.
Zaak C-131/14.

Court reports – general

Zaak C‑131/14

Malvino Cervati

en

Società Malvi Sas di Cervati Malvino

tegen

Agenzia delle Dogane

en

Agenzia delle Dogane – Ufficio delle Dogane di Livorno

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte suprema di cassazione)

„Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Verordening (EG) nr. 565/2002 — Artikel 3, lid 3 — Tariefcontingent — Knoflook van oorsprong uit Argentinië — Invoercertificaten — Niet-overdraagbaarheid van de rechten die voortvloeien uit de invoercertificaten — Ontwijking — Rechtsmisbruik — Voorwaarden — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Artikel 4, lid 3”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 april 2016

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Identificatie van de relevante elementen van Unierecht – Herformulering van de vragen

    (Art. 267 VWEU)

  2. Recht van de Europese Unie – Misbruik van een uit een Uniebepaling voortvloeiend recht – Handelingen die misbruik opleveren – Factoren die in aanmerking moeten worden genomen – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie

  3. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten – Invoerregeling – Tariefcontingent – Invoer tegen het preferentiële tarief van goederen die een nieuwe marktdeelnemer buiten de Unie heeft gekocht van een persoon die geen houder van invoercertificaten is – Wederverkoop, nadat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, aan een met die persoon verbonden traditionele marktdeelnemer en vervolgens aan een tweede traditionele marktdeelnemer, waarbij geen van deze twee over de vereiste certificaten beschikt – Toelaatbaarheid – Grenzen – Rechtsmisbruik – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie

    (Verordening nr. 2988/95 van de Raad, art. 4, lid 3; verordening nr. 565/2002 van de Commissie, art. 3, lid 3, en 5, lid 3)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 26)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 32‑35, 46, 47)

  3.  Artikel 3, lid 3, van verordening nr. 565/2002 tot vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en invoering van een stelsel van oorsprongscertificaten voor uit derde landen ingevoerde knoflook en artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2988/95 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzetten tegen een mechanisme waarbij, nadat een marktdeelnemer – een traditionele importeur in de zin van de eerstgenoemde verordening – die zijn certificaten voor invoer tegen het preferentiële tarief reeds volledig heeft gebruikt, een order heeft geplaatst bij een tweede marktdeelnemer – eveneens een traditionele importeur – die niet over dergelijke certificaten beschikt,

    de goederen eerst buiten de Europese Unie door een met die tweede marktdeelnemer gelieerde onderneming worden verkocht aan een derde marktdeelnemer – een nieuwe importeur in de zin van die verordening – die houder is van dergelijke certificaten,

    deze goederen daarop door de derde marktdeelnemer in de Europese Unie in het vrije verkeer worden gebracht met gebruikmaking van het preferentiële douanetarief, en vervolgens door die derde marktdeelnemer opnieuw aan de tweede marktdeelnemer worden verkocht, en

    die goederen ten slotte door die tweede marktdeelnemer worden overgedragen aan de eerste marktdeelnemer, die op die manier ingevoerde goederen in het kader van het bij eerstgenoemde verordening vastgestelde tariefcontingent kan kopen hoewel hij niet over een daartoe vereist certificaat beschikt.

    Opdat een dergelijk mechanisme van koop- en verkoop van goederen tussen marktdeelnemers niet leidt tot een ongerechtvaardigde impact van een bepaalde ondernemer op de markt, en inzonderheid tot de ontwijking van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 565/2002 door de traditionele importeurs, en evenmin afdoet aan de doelstelling volgens welke de certificaataanvragen verband moeten houden met een reële handelsactiviteit, is het evenwel noodzakelijk dat in elke fase van dit mechanisme een prijs wordt toegepast die overeenstemt met de marktprijs, en dat de invoer tegen het preferentiële tarief wordt verricht door middel van certificaten die door de houder ervan rechtmatig zijn verkregen. Het staat aan de nationale rechter om met name te verifiëren of elke betrokken ondernemer een passende vergoeding voor de invoer ontvangt, en hij door de koop of de verkoop van de goederen in kwestie de hem in het kader van het beheer van het contingent toegewezen positie kan behouden.

    Wat daarnaast de vraag betreft of dergelijke transacties kunstmatig in het leven zijn geroepen met als voornaamste doel om te profiteren van het preferentiële tarief, kan tot de factoren op grond waarvan de kunstmatige aard van de transacties kan worden vastgesteld, ook het feit behoren dat de importeur die houder is van de certificaten, geen enkel commercieel risico loopt, dan wel de omstandigheid dat de winstmarge van de importeur onbeduidend is of dat de prijzen van de waren die door de importeur aan de eerste koper in de Unie en vervolgens door deze laatste aan de tweede koper in de Unie worden verkocht, lager zijn dan de marktprijzen.

    (cf. punten 43, 51, 53 en dictum)

Top