EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0127

Surmačs

Zaak C‑127/14

Andrejs Surmačs

tegen

Finanšu un kapitāla tirgus komisija

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Augstākā Tiesa)

„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 94/19/EG — Bijlage I, punt 7 — Depositogarantiestelsel — Uitsluiting van bepaalde deposanten van het depositogarantiestelsel — Uitsluiting van een ‚beheerder’”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 september 2015

  1. Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Kredietinstellingen – Depositogarantiestelsels – Richtlijn 94/19 – Bevoegdheid van de lidstaten om bepaalde deposanten of deposito’s uit te sluiten van de garantie – Voorwaarden – Volledigheid van de lijst van de in bijlage I genoemde uitsluitingen – Mogelijkheid voor de lidstaten om andere categorieën van deposanten of deposito’s uit te sluiten – Geen

    (Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 3 en bijlage I, punt 7)

  2. Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging

  3. Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Kredietinstellingen – Depositogarantiestelsels – Richtlijn 94/19 – Bevoegdheid van de lidstaten om bepaalde deposanten of deposito’s uit te sluiten van de garantie – Uitsluiting van de beheerders van de kredietinstellingen – Begrip beheerder – Beoordelingscriteria

    (Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 3 en bijlage I, punt 7)

  1.  De deposito’s die zijn uitgesloten op grond van punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19 inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, zijn daarin uitputtend opgesomd, zodat de lidstaten in hun nationale recht niet kunnen voorzien in andere categorieën van deposanten die, uit het oogpunt van de functies die zij bekleden, niet vallen onder de in dat punt genoemde begrippen, teneinde de uitsluiting van de depositogarantie op hen toe te passen.

    In dit verband moeten de in punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19 vermelde categorieën voor de bepaling van de van de garantie uitgesloten deposito’s of deposanten functioneel worden opgevat. Bijgevolg geldt de uitsluiting van de depositogarantie voor personen die functies bekleden die – ongeacht de benaming ervan – gelet op het nationale recht of de commerciële praktijk in de lidstaat kunnen worden geacht te vallen onder de in dat punt van die bijlage bedoelde begrippen, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan. Daarbij komt dat, aangezien de in bijlage I bij richtlijn 94/19 opgenomen categorieën een uitzondering vormen op de algemene regel van artikel 3 van die richtlijn, zij strikt moeten worden uitgelegd.

    (cf. punten 24‑26, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 28)

  3.  Punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19 inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten van de door die richtlijn geboden garantie als beheerder personen kunnen uitsluiten die uit hoofde van hun in de kredietinstelling beklede functie, ongeacht de benaming daarvan, beschikken over een informatie‑ en deskundigheidsniveau dat hun in staat stelt de werkelijke financiële toestand van de kredietinstelling alsook de met haar activiteiten verbonden risico’s kunnen in te schatten.

    De facultatieve uitsluiting van de in punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19 genoemde deposanten berust namelijk op het postulaat dat die personen met betrekking tot de kredietinstelling waaraan zij hun deposito’s toevertrouwen, in beginsel over een deskundigheids‑ en informatieniveau beschikken dat de meeste deposanten niet bezitten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of in het concrete geval de betrokkene over deze informatie en deskundigheid beschikt en zich bevindt in een situatie waarin hij de werkelijke financiële toestand van de kredietinstelling en de met haar activiteiten verbonden risico’s kan inschatten. Hiertoe zal de nationale rechter rekening moeten houden met alle relevante omstandigheden van de zaak en met name met de omschrijving van de door de betrokkene beklede functie, de activiteiten die deze daadwerkelijk heeft verricht alsook diens juridische en feitelijke betrekkingen met de raad van bestuur van de bank. In dit verband is de vraag of de betrokkene voor alle activiteiten van de bank dan wel slechts voor een specifiek deel van de activiteiten verantwoordelijk is, slechts één van de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij die beoordeling.

    (cf. punten 33, 37, 38, dictum 2)

Top