EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0117

Nisttahuz Poclava

Zaak C‑117/14

Grima Janet Nisttahuz Poclava

tegen

Jose María Ariza Toledano

(verzoek van de Juzgado de lo Social no 23 de Madrid om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Nationale regeling die voorziet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een proeftijd van één jaar — Tenuitvoerbrenging van het Unierecht — Geen — Onbevoegdheid van het Hof”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 5 februari 2015

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verzoek tot uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de Unie – Nationale regeling die geen maatregel ter uitvoering van het Unierecht vormt – Onbevoegdheid van het Hof

    (Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1)

  2. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot ondersteuning van ondernemers die voorziet in een proeftijd van één jaar – Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausules 2 en 3)

  3. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Uitlegging van bepalingen van internationaal recht die de lidstaten buiten het kader van het Unierecht binden – Daarvan uitgesloten

    (Art. 267 VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 28, 29, 38, 40, 41, 44)

  2.  Richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de raamovereenkomst zijn van toepassing op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een met hun werkgever bestaande arbeidsverhouding voor bepaalde tijd. Volgens clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst is deze overeenkomst van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij de wet, de collectieve overeenkomsten of de gebruiken in elke lidstaat.

    Blijkens de in clausule 3 van de raamovereenkomst opgenomen definities moet onder „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” worden verstaan „iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”.

    Een arbeidsovereenkomst zoals de in het nationale recht in het leven geroepen „voor onbepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst tot ondersteuning van ondernemers”, die wordt gekenmerkt door het feit dat het een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft, en die wordt beheerst door het bepaalde in het werknemersstatuut en de collectieve overeenkomsten voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, met als enige uitzondering de proeftijd, is geen onder richtlijn 1999/70 vallende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De proeftijd is immers hoofdzakelijk bedoeld om de geschiktheid en de vaardigheden van de werknemer te beoordelen, terwijl de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gebruikt wanneer het einde van de arbeidsovereenkomst of van arbeidsverhouding wordt bepaald door objectieve voorwaarden.

    (cf. punten 31‑34, 36, 38)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 43)

Top

Zaak C‑117/14

Grima Janet Nisttahuz Poclava

tegen

Jose María Ariza Toledano

(verzoek van de Juzgado de lo Social no 23 de Madrid om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Nationale regeling die voorziet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een proeftijd van één jaar — Tenuitvoerbrenging van het Unierecht — Geen — Onbevoegdheid van het Hof”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 5 februari 2015

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Verzoek tot uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de Unie — Nationale regeling die geen maatregel ter uitvoering van het Unierecht vormt — Onbevoegdheid van het Hof

    (Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1)

  2. Sociale politiek — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Richtlijn 1999/70 — Werkingssfeer — Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot ondersteuning van ondernemers die voorziet in een proeftijd van één jaar — Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausules 2 en 3)

  3. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Uitlegging van bepalingen van internationaal recht die de lidstaten buiten het kader van het Unierecht binden — Daarvan uitgesloten

    (Art. 267 VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 28, 29, 38, 40, 41, 44)

  2.  Richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de raamovereenkomst zijn van toepassing op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een met hun werkgever bestaande arbeidsverhouding voor bepaalde tijd. Volgens clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst is deze overeenkomst van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij de wet, de collectieve overeenkomsten of de gebruiken in elke lidstaat.

    Blijkens de in clausule 3 van de raamovereenkomst opgenomen definities moet onder „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” worden verstaan „iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”.

    Een arbeidsovereenkomst zoals de in het nationale recht in het leven geroepen „voor onbepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst tot ondersteuning van ondernemers”, die wordt gekenmerkt door het feit dat het een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft, en die wordt beheerst door het bepaalde in het werknemersstatuut en de collectieve overeenkomsten voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, met als enige uitzondering de proeftijd, is geen onder richtlijn 1999/70 vallende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De proeftijd is immers hoofdzakelijk bedoeld om de geschiktheid en de vaardigheden van de werknemer te beoordelen, terwijl de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gebruikt wanneer het einde van de arbeidsovereenkomst of van arbeidsverhouding wordt bepaald door objectieve voorwaarden.

    (cf. punten 31‑34, 36, 38)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 43)

Top