EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0015

Commission / MOL

Zaak C‑15/14 P

Europese Commissie

tegen

MOL Magyar Olaj- és Gázipari Nyrt.

„Hogere voorziening — Staatssteun — Overeenkomst tussen Hongarije en de olie- en gasmaatschappij MOL over vergoedingen voor de winning van koolwaterstoffen — Latere wijziging van het wettelijke stelsel houdende verhoging van de vergoedingen — Verhoging van de vergoedingen niet toegepast op MOL — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard — Selectiviteit”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 juni 2015

  1. Steunmaatregelen van de staten — Begrip — Selectiviteit van de maatregel — Onderscheid tussen het selectiviteitsvereiste en de daarmee samengaande vaststelling van een economisch voordeel alsook tussen een steunregeling en individuele steun

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  2. Steunmaatregelen van de staten — Begrip — Selectiviteit van de maatregel — Nationale regeling betreffende de wijze van vaststelling van de hoogte van winningsvergoedingen — Facultatieve bepalingen die voorzien in aanvullende lasten — Beoordelingsmarge van de nationale autoriteiten — Toelaatbaarheid — Grenzen

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  3. Steunmaatregelen van de staten — Begrip — Selectiviteit van de maatregel — Aanwijzing van de begunstigden aan de hand van objectieve criteria — Onvoldoende basis voor de vaststelling dat de maatregel selectief is — Grenzen

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  4. Steunmaatregelen van de staten — Begrip — Opeenvolgende overheidsmaatregelen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn — Beoordelingscriteria

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  1.  Op het gebied van staatssteun moet het in artikel 107, lid 1, VWEU vervatte vereiste van selectiviteit duidelijk worden onderscheiden van de daarmee samengaande vaststelling van een economisch voordeel. Wanneer de Commissie een voordeel in ruime zin heeft vastgesteld dat rechtstreeks of indirect voortvloeit uit een bepaalde maatregel, moet zij immers bovendien aantonen dat dat voordeel specifiek aan een of meer ondernemingen ten goede komt. Te dien einde moet zij met name bewijzen dat de maatregel in kwestie leidt tot verschillen tussen ondernemingen die zich ten aanzien van het doel van de maatregel in een vergelijkbare situatie bevinden. Het voordeel moet dus op selectieve wijze worden toegekend en moet bepaalde ondernemingen in een gunstiger situatie kunnen brengen dan andere.

    Het vereiste van selectiviteit verschilt evenwel naargelang de betrokken maatregel bedoeld is als een algemene steunregeling dan wel als individuele steun. In dit laatste geval kan bij de vaststelling van een economisch voordeel in beginsel worden vermoed dat er sprake is van selectiviteit. Bij het onderzoek van een algemene steunregeling moet daarentegen worden vastgesteld of de betrokken maatregel, hoewel hij een algemeen geldend voordeel betreft, dit voordeel enkel voor bepaalde ondernemingen of sectoren schept.

    (cf. punten 59, 60)

  2.  Op het gebied van staatssteun bestaat er een fundamenteel verschil tussen, enerzijds, de beoordeling van de selectiviteit van algemene vrijstellings- of aftrekregelingen, die per definitie een voordeel verschaffen, en, anderzijds, de beoordeling van de selectiviteit van facultatieve bepalingen van nationaal recht die in aanvullende lasten voorzien. In het geval dat de nationale autoriteiten dergelijke lasten opleggen om de gelijke behandeling van ondernemingen te handhaven, volstaat het enkele feit dat die autoriteiten beschikken over een zekere, in de wet afgebakende beoordelingsmarge – en niet over een onbegrensde vrijheid – niet zijn om vast te stellen dat de desbetreffende regeling selectief is.

    Enerzijds verschilt een beoordelingsmarge die het mogelijk maakt om een bijkomende last voor de ondernemingen te differentiëren om rekening te houden met de vereisten van het beginsel van gelijke behandeling, naar haar aard ervan van de gevallen waarin de uitoefening van een dergelijke beoordelingsbevoegdheid verband houdt met de toekenning van een voordeel ten gunste van een bepaalde onderneming.

    Anderzijds volstaat het feit dat de vergoedingen voor de winning van koolwaterstoffen, ruwe olie en aardgas, die zijn vastgesteld voor elk jaar van de duur van een tussen een onderneming en de autoriteiten van een lidstaat gesloten verlengingsovereenkomst voor de winningsrechten van die onderneming, het resultaat zijn van onderhandelingen, niet om die overeenkomst als selectief aan te merken. Dat zou slechts anders zijn geweest indien de nationale autoriteiten hun beoordelingsmarge hadden gebruikt om die onderneming ten detrimente van elke andere onderneming die haar winningsrechten wilde verlengen, te bevoordelen door een laag vergoedingsniveau te aanvaarden zonder objectieve reden, gelet op de doelstelling de vergoedingen bij verlenging van de exploitatievergunning te verhogen.

    (cf. punten 64‑66)

  3.  Hoewel het selectieve karakter van een bepaalde steunregeling niet kan worden uitgesloten op grond van het enkele feit dat de begunstigden zijn geselecteerd aan de hand van objectieve criteria, is het feit dat een onderneming als enige met de overheden een verlengingsovereenkomst in de sector koolwaterstoffen heeft gesloten, niet noodzakelijkerwijs een aanwijzing voor selectiviteit, wanneer de criteria voor het sluiten van een dergelijke overeenkomst objectief zijn en gelden voor elke mogelijk geïnteresseerde onderneming, en het feit dat er niet méér overeenkomsten zijn gesloten het gevolg kan zijn van beslissingen van de ondernemingen zelf om geen verlenging van hun winningsrechten aan te vragen.

    (cf. punten 76, 77)

  4.  Aangezien overheidsmaatregelen op het gebied van staatssteun verschillende vormen kunnen aannemen en dienen te worden onderzocht aan de hand van hun gevolgen, valt het niet uit te sluiten dat meerdere opeenvolgende overheidsmaatregelen voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU als één enkele maatregel moeten worden beschouwd. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer opeenvolgende maatregelen, met name gelet op de chronologie en de doeleinden ervan alsook op de toestand van de onderneming ten tijde van de maatregelen, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij onmogelijk afzonderlijk kunnen worden bezien.

    (cf. punt 97)

Top

Zaak C‑15/14 P

Europese Commissie

tegen

MOL Magyar Olaj- és Gázipari Nyrt.

„Hogere voorziening — Staatssteun — Overeenkomst tussen Hongarije en de olie- en gasmaatschappij MOL over vergoedingen voor de winning van koolwaterstoffen — Latere wijziging van het wettelijke stelsel houdende verhoging van de vergoedingen — Verhoging van de vergoedingen niet toegepast op MOL — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard — Selectiviteit”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 juni 2015

  1. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van de maatregel – Onderscheid tussen het selectiviteitsvereiste en de daarmee samengaande vaststelling van een economisch voordeel alsook tussen een steunregeling en individuele steun

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  2. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van de maatregel – Nationale regeling betreffende de wijze van vaststelling van de hoogte van winningsvergoedingen – Facultatieve bepalingen die voorzien in aanvullende lasten – Beoordelingsmarge van de nationale autoriteiten – Toelaatbaarheid – Grenzen

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  3. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van de maatregel – Aanwijzing van de begunstigden aan de hand van objectieve criteria – Onvoldoende basis voor de vaststelling dat de maatregel selectief is – Grenzen

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  4. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Opeenvolgende overheidsmaatregelen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn – Beoordelingscriteria

    (Art. 107, lid 1, VWEU)

  1.  Op het gebied van staatssteun moet het in artikel 107, lid 1, VWEU vervatte vereiste van selectiviteit duidelijk worden onderscheiden van de daarmee samengaande vaststelling van een economisch voordeel. Wanneer de Commissie een voordeel in ruime zin heeft vastgesteld dat rechtstreeks of indirect voortvloeit uit een bepaalde maatregel, moet zij immers bovendien aantonen dat dat voordeel specifiek aan een of meer ondernemingen ten goede komt. Te dien einde moet zij met name bewijzen dat de maatregel in kwestie leidt tot verschillen tussen ondernemingen die zich ten aanzien van het doel van de maatregel in een vergelijkbare situatie bevinden. Het voordeel moet dus op selectieve wijze worden toegekend en moet bepaalde ondernemingen in een gunstiger situatie kunnen brengen dan andere.

    Het vereiste van selectiviteit verschilt evenwel naargelang de betrokken maatregel bedoeld is als een algemene steunregeling dan wel als individuele steun. In dit laatste geval kan bij de vaststelling van een economisch voordeel in beginsel worden vermoed dat er sprake is van selectiviteit. Bij het onderzoek van een algemene steunregeling moet daarentegen worden vastgesteld of de betrokken maatregel, hoewel hij een algemeen geldend voordeel betreft, dit voordeel enkel voor bepaalde ondernemingen of sectoren schept.

    (cf. punten 59, 60)

  2.  Op het gebied van staatssteun bestaat er een fundamenteel verschil tussen, enerzijds, de beoordeling van de selectiviteit van algemene vrijstellings- of aftrekregelingen, die per definitie een voordeel verschaffen, en, anderzijds, de beoordeling van de selectiviteit van facultatieve bepalingen van nationaal recht die in aanvullende lasten voorzien. In het geval dat de nationale autoriteiten dergelijke lasten opleggen om de gelijke behandeling van ondernemingen te handhaven, volstaat het enkele feit dat die autoriteiten beschikken over een zekere, in de wet afgebakende beoordelingsmarge – en niet over een onbegrensde vrijheid – niet zijn om vast te stellen dat de desbetreffende regeling selectief is.

    Enerzijds verschilt een beoordelingsmarge die het mogelijk maakt om een bijkomende last voor de ondernemingen te differentiëren om rekening te houden met de vereisten van het beginsel van gelijke behandeling, naar haar aard ervan van de gevallen waarin de uitoefening van een dergelijke beoordelingsbevoegdheid verband houdt met de toekenning van een voordeel ten gunste van een bepaalde onderneming.

    Anderzijds volstaat het feit dat de vergoedingen voor de winning van koolwaterstoffen, ruwe olie en aardgas, die zijn vastgesteld voor elk jaar van de duur van een tussen een onderneming en de autoriteiten van een lidstaat gesloten verlengingsovereenkomst voor de winningsrechten van die onderneming, het resultaat zijn van onderhandelingen, niet om die overeenkomst als selectief aan te merken. Dat zou slechts anders zijn geweest indien de nationale autoriteiten hun beoordelingsmarge hadden gebruikt om die onderneming ten detrimente van elke andere onderneming die haar winningsrechten wilde verlengen, te bevoordelen door een laag vergoedingsniveau te aanvaarden zonder objectieve reden, gelet op de doelstelling de vergoedingen bij verlenging van de exploitatievergunning te verhogen.

    (cf. punten 64‑66)

  3.  Hoewel het selectieve karakter van een bepaalde steunregeling niet kan worden uitgesloten op grond van het enkele feit dat de begunstigden zijn geselecteerd aan de hand van objectieve criteria, is het feit dat een onderneming als enige met de overheden een verlengingsovereenkomst in de sector koolwaterstoffen heeft gesloten, niet noodzakelijkerwijs een aanwijzing voor selectiviteit, wanneer de criteria voor het sluiten van een dergelijke overeenkomst objectief zijn en gelden voor elke mogelijk geïnteresseerde onderneming, en het feit dat er niet méér overeenkomsten zijn gesloten het gevolg kan zijn van beslissingen van de ondernemingen zelf om geen verlenging van hun winningsrechten aan te vragen.

    (cf. punten 76, 77)

  4.  Aangezien overheidsmaatregelen op het gebied van staatssteun verschillende vormen kunnen aannemen en dienen te worden onderzocht aan de hand van hun gevolgen, valt het niet uit te sluiten dat meerdere opeenvolgende overheidsmaatregelen voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU als één enkele maatregel moeten worden beschouwd. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer opeenvolgende maatregelen, met name gelet op de chronologie en de doeleinden ervan alsook op de toestand van de onderneming ten tijde van de maatregelen, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij onmogelijk afzonderlijk kunnen worden bezien.

    (cf. punt 97)

Top