Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0373

    T.

    Zaak C‑373/13

    H. T.

    tegen

    Land Baden-Württemberg

    (verzoek van het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Grenzen, asiel en immigratie — Richtlijn 2004/83/EG — Artikel 24, lid 1 — Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Intrekking van de verblijfstitel — Voorwaarden — Begrip ‚dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde’ — Deelname van een erkende vluchteling aan de activiteiten van een organisatie die op de door de Europese Unie opgestelde lijst van terroristische organisaties staat”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 juni 2015

    1. Grenscontroles, asiel en immigratie — Asielbeleid — Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus — Richtlijn 2004/83 — Intrekking van de verblijfstitel — Toelaatbaarheid — Voorwaarden

      (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 21, leden 2 en 3, en 24, lid 1)

    2. Recht van de Europese Unie — Uitlegging — Methoden — Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging

    3. Recht van de Europese Unie — Uitlegging — Meertalige teksten — Eenvormige uitlegging — Divergentie tussen de verschillende taalversies — Inaanmerkingneming van de algemene opzet en het doel van de betrokken regeling

      (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 21, lid 2, en 24, lid 1)

    4. Grenscontroles, asiel en immigratie — Asielbeleid — Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus — Richtlijn 2004/83 — Intrekking van de verblijfstitel — Dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde — Begrip — Steun van een erkende vluchteling aan de activiteiten van een organisatie die op een door de Unie opgestelde lijst van terroristische organisaties staat — Daaronder begrepen — Niet-vervulling van de voorwaarden voor toepassing van de uitzondering op het beginsel van non-refoulement — Geen invloed — Verplichting voor de bevoegde autoriteiten om een individuele beoordeling te maken van de specifieke feiten betreffende de daden van zowel die vereniging als de vluchteling

      (Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad; richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 21, lid 2, en 24, lid 1)

    5. Grenscontroles, asiel en immigratie — Asielbeleid — Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus — Richtlijn 2004/83 — Intrekking van de verblijfstitel — Besluit tot verwijdering van de vluchteling na die intrekking — Opschorting van de uitvoering van dat besluit — Ontzegging van de toegang tot de in hoofdstuk VII van de richtlijn gewaarborgde rechten en voordelen — Ontoelaatbaarheid

      (Richtlijn 2004/83 van de Raad, hoofdstuk VII en art. 24, lid 1)

    1.  Richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet in die zin worden uitgelegd dat een verblijfstitel, wanneer deze eenmaal aan een vluchteling is verleend, kan worden ingetrokken, hetzij krachtens artikel 24, lid 1, van deze richtlijn, wanneer er dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde in de zin van die bepaling bestaan, hetzij ingevolgde artikel 21, lid 3, van die richtlijn, wanneer er redenen bestaan om de uitzondering op het beginsel van non-refoulement als bedoeld in artikel 21, lid 2, van deze richtlijn toe te passen.

      Deze uitlegging is coherent met de opzet van richtlijn 2004/83. Artikel 24, lid 1, van deze richtlijn vult artikel 21, lid 3, daarvan aan door de betrokken lidstaat impliciet maar noodzakelijkerwijs toe te staan om – ook indien de voorwaarden van artikel 21, lid 2, van die richtlijn niet zijn vervuld – een verblijfstitel in te trekken of te beëindigen, wanneer dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde in de zin van artikel 24 van die richtlijn dat rechtvaardigen.

      Voorts beantwoordt de mogelijkheid voor een lidstaat om de voordien aan een vluchteling toegekende verblijfstitel in te trekken, aan evidente logische vereisten. Het kan immers niet worden uitgesloten dat een lidstaat die een verblijfstitel heeft toegekend aan een vluchteling, om een louter toevallige reden nadien wordt geïnformeerd over het bestaan van door die vluchteling vóór de verstrekking van de verblijfstitel begane feiten, die, indien die lidstaat daar tijdig mee bekend was geweest, om dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde in de weg zouden hebben gestaan aan de verstrekking van die titel. Het zou onverenigbaar zijn met het doel van richtlijn 2004/83 dat er in die situatie geen enkele mogelijkheid zou bestaan om een dergelijke reeds verleende verblijfstitel in te trekken. Deze slotsom geldt a fortiori wanneer de aan de betrokken vluchteling ten laste gelegde daden na de verlening van de betrokken verblijfstitel zijn gesteld.

      (cf. punten 50, 54, 55, dictum 1)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 58)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 59‑62)

    4.  Steun aan een terroristische vereniging die is geplaatst op de lijst in de bijlage bij gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, kan een van de „dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde” vormen in de zin van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, ook al zijn de voorwaarden van artikel 21, lid 2, ervan niet vervuld.

      Het begrip „dwingende redenen” in de zin van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/83 heeft immers een ruimere strekking dan het begrip „redelijkerwijs” in de zin van artikel 21, lid 2, van deze richtlijn, en bepaalde omstandigheden die niet zodanig ernstig zijn dat zij een lidstaat toestaan gebruik te maken van de uitzondering in artikel 21, lid 2, van die richtlijn en een besluit tot terugleiding te nemen, kunnen die lidstaat niettemin toestaan om op basis van artikel 24, lid 1, van die richtlijn de betrokken vluchteling zijn verblijfstitel te ontnemen. Om een aan een vluchteling verleende verblijfstitel te kunnen intrekken op grondslag van deze bepaling, op grond dat deze vluchteling een dergelijke terroristische vereniging steunt, dienen de bevoegde autoriteiten niettemin, onder toezicht van de nationale rechterlijke instanties, een individuele beoordeling te maken van de specifieke feiten betreffende de daden van zowel de betrokken vereniging als de betrokken vluchteling.

      (cf. punten 75, 99, dictum 2)

    5.  Wanneer een lidstaat besluit een vluchteling te verwijderen wiens verblijfstitel is ingetrokken op grond van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, maar de uitvoering van dat besluit opschort, is het onverenigbaar met die richtlijn om hem de toegang tot de in hoofdstuk VII ervan gewaarborgde voordelen te ontzeggen, tenzij een in deze richtlijn uitdrukkelijk geformuleerde uitzondering van toepassing is.

      Ook indien hem zijn verblijfstitel is ontnomen, blijft de betrokkene immers een vluchteling en behoudt hij uit dien hoofde het recht op de voordelen die hoofdstuk VII van richtlijn 2004/83 aan elke vluchteling waarborgt. Een lidstaat beschikt, met andere woorden, over geen enkele discretionaire bevoegdheid om deze vluchteling de door deze richtlijn gewaarborgde materiële voorzieningen te blijven toekennen dan wel deze te weigeren. Daar deze aan vluchtelingen verleende rechten voortvloeien uit de toekenning van de vluchtelingenstatus en niet uit de afgifte van de verblijfstitel, moet de vluchteling zolang hij deze status bezit, de rechten genieten die richtlijn 2004/83 hem waarborgt, en deze kunnen slechts worden beperkt met inachtneming van de in hoofdstuk VII van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden, aangezien de lidstaten niet het recht hebben om beperkingen toe te voegen die niet daarin zijn vermeld.

      (cf. punten 95, 97, 99, dictum 2)

    Top

    Zaak C‑373/13

    H. T.

    tegen

    Land Baden-Württemberg

    (verzoek van het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Grenzen, asiel en immigratie — Richtlijn 2004/83/EG — Artikel 24, lid 1 — Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Intrekking van de verblijfstitel — Voorwaarden — Begrip ‚dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde’ — Deelname van een erkende vluchteling aan de activiteiten van een organisatie die op de door de Europese Unie opgestelde lijst van terroristische organisaties staat”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 juni 2015

    1. Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus – Richtlijn 2004/83 – Intrekking van de verblijfstitel – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

      (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 21, leden 2 en 3, en 24, lid 1)

    2. Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging

    3. Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Eenvormige uitlegging – Divergentie tussen de verschillende taalversies – Inaanmerkingneming van de algemene opzet en het doel van de betrokken regeling

      (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 21, lid 2, en 24, lid 1)

    4. Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus – Richtlijn 2004/83 – Intrekking van de verblijfstitel – Dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde – Begrip – Steun van een erkende vluchteling aan de activiteiten van een organisatie die op een door de Unie opgestelde lijst van terroristische organisaties staat – Daaronder begrepen – Niet-vervulling van de voorwaarden voor toepassing van de uitzondering op het beginsel van non-refoulement – Geen invloed – Verplichting voor de bevoegde autoriteiten om een individuele beoordeling te maken van de specifieke feiten betreffende de daden van zowel die vereniging als de vluchteling

      (Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad; richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 21, lid 2, en 24, lid 1)

    5. Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus – Richtlijn 2004/83 – Intrekking van de verblijfstitel – Besluit tot verwijdering van de vluchteling na die intrekking – Opschorting van de uitvoering van dat besluit – Ontzegging van de toegang tot de in hoofdstuk VII van de richtlijn gewaarborgde rechten en voordelen – Ontoelaatbaarheid

      (Richtlijn 2004/83 van de Raad, hoofdstuk VII en art. 24, lid 1)

    1.  Richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet in die zin worden uitgelegd dat een verblijfstitel, wanneer deze eenmaal aan een vluchteling is verleend, kan worden ingetrokken, hetzij krachtens artikel 24, lid 1, van deze richtlijn, wanneer er dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde in de zin van die bepaling bestaan, hetzij ingevolgde artikel 21, lid 3, van die richtlijn, wanneer er redenen bestaan om de uitzondering op het beginsel van non-refoulement als bedoeld in artikel 21, lid 2, van deze richtlijn toe te passen.

      Deze uitlegging is coherent met de opzet van richtlijn 2004/83. Artikel 24, lid 1, van deze richtlijn vult artikel 21, lid 3, daarvan aan door de betrokken lidstaat impliciet maar noodzakelijkerwijs toe te staan om – ook indien de voorwaarden van artikel 21, lid 2, van die richtlijn niet zijn vervuld – een verblijfstitel in te trekken of te beëindigen, wanneer dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde in de zin van artikel 24 van die richtlijn dat rechtvaardigen.

      Voorts beantwoordt de mogelijkheid voor een lidstaat om de voordien aan een vluchteling toegekende verblijfstitel in te trekken, aan evidente logische vereisten. Het kan immers niet worden uitgesloten dat een lidstaat die een verblijfstitel heeft toegekend aan een vluchteling, om een louter toevallige reden nadien wordt geïnformeerd over het bestaan van door die vluchteling vóór de verstrekking van de verblijfstitel begane feiten, die, indien die lidstaat daar tijdig mee bekend was geweest, om dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde in de weg zouden hebben gestaan aan de verstrekking van die titel. Het zou onverenigbaar zijn met het doel van richtlijn 2004/83 dat er in die situatie geen enkele mogelijkheid zou bestaan om een dergelijke reeds verleende verblijfstitel in te trekken. Deze slotsom geldt a fortiori wanneer de aan de betrokken vluchteling ten laste gelegde daden na de verlening van de betrokken verblijfstitel zijn gesteld.

      (cf. punten 50, 54, 55, dictum 1)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 58)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 59‑62)

    4.  Steun aan een terroristische vereniging die is geplaatst op de lijst in de bijlage bij gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, kan een van de „dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde” vormen in de zin van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, ook al zijn de voorwaarden van artikel 21, lid 2, ervan niet vervuld.

      Het begrip „dwingende redenen” in de zin van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/83 heeft immers een ruimere strekking dan het begrip „redelijkerwijs” in de zin van artikel 21, lid 2, van deze richtlijn, en bepaalde omstandigheden die niet zodanig ernstig zijn dat zij een lidstaat toestaan gebruik te maken van de uitzondering in artikel 21, lid 2, van die richtlijn en een besluit tot terugleiding te nemen, kunnen die lidstaat niettemin toestaan om op basis van artikel 24, lid 1, van die richtlijn de betrokken vluchteling zijn verblijfstitel te ontnemen. Om een aan een vluchteling verleende verblijfstitel te kunnen intrekken op grondslag van deze bepaling, op grond dat deze vluchteling een dergelijke terroristische vereniging steunt, dienen de bevoegde autoriteiten niettemin, onder toezicht van de nationale rechterlijke instanties, een individuele beoordeling te maken van de specifieke feiten betreffende de daden van zowel de betrokken vereniging als de betrokken vluchteling.

      (cf. punten 75, 99, dictum 2)

    5.  Wanneer een lidstaat besluit een vluchteling te verwijderen wiens verblijfstitel is ingetrokken op grond van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, maar de uitvoering van dat besluit opschort, is het onverenigbaar met die richtlijn om hem de toegang tot de in hoofdstuk VII ervan gewaarborgde voordelen te ontzeggen, tenzij een in deze richtlijn uitdrukkelijk geformuleerde uitzondering van toepassing is.

      Ook indien hem zijn verblijfstitel is ontnomen, blijft de betrokkene immers een vluchteling en behoudt hij uit dien hoofde het recht op de voordelen die hoofdstuk VII van richtlijn 2004/83 aan elke vluchteling waarborgt. Een lidstaat beschikt, met andere woorden, over geen enkele discretionaire bevoegdheid om deze vluchteling de door deze richtlijn gewaarborgde materiële voorzieningen te blijven toekennen dan wel deze te weigeren. Daar deze aan vluchtelingen verleende rechten voortvloeien uit de toekenning van de vluchtelingenstatus en niet uit de afgifte van de verblijfstitel, moet de vluchteling zolang hij deze status bezit, de rechten genieten die richtlijn 2004/83 hem waarborgt, en deze kunnen slechts worden beperkt met inachtneming van de in hoofdstuk VII van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden, aangezien de lidstaten niet het recht hebben om beperkingen toe te voegen die niet daarin zijn vermeld.

      (cf. punten 95, 97, 99, dictum 2)

    Top