This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CJ0318
X
X
Zaak C‑318/13
X
(verzoek van de Korkein hallinto-oikeus om een prejudiciële beslissing)
„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 79/7/EEG — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid — Verzekering tegen ongevallen van werknemers — Bedrag van een forfaitaire vergoeding voor blijvende schade — Actuariële berekening gebaseerd op de gemiddelde levensverwachting naargelang van het geslacht van de ontvanger van die vergoeding — Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Uitlegging van een richtlijn in het kader van een geding dat gevolgen blijft sorteren na de toetreding van een lidstaat tot de Europese Unie – Daaronder begrepen
(Art. 267 VWEU)
Sociale politiek – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Richtlijn 79/7 – Nationale regeling volgens welke het gemiddelde verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen als actuariële factor voor de berekening van een wettelijke sociale prestatie ter zake van een arbeidsongeval wordt toegepast – Indirecte discriminatie – Rechtvaardiging – Geen
(Richtlijn 79/7 van de Raad, art. 4, lid 1)
Recht van de Europese Unie – Rechten toegekend aan de particulieren – Schending door een lidstaat – Verplichting om de aan de particulieren berokkende schade te vergoeden – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending – Begrip – Schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie – Grenzen
(Richtlijn 2006/54 van het Europees Parlement en de Raad, art. 9, lid 1, sub h; richtlijnen van de Raad 79/7, art. 4, lid 1, en 2004/113, art. 5, lid 2)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 22‑24)
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen als actuariële factor voor de berekening van een wettelijke sociale prestatie ter zake van een arbeidsongeval wordt toegepast, wanneer de toepassing van deze factor ertoe leidt dat de vergoeding in de vorm van een in een keer betaalde prestatie die aan een man wordt betaald, lager uitvalt dan die welke een vrouw van dezelfde leeftijd die zich in een vergelijkbare situatie bevindt, zou ontvangen.
Een dergelijke regeling vormt immers een ongelijke behandeling die noch door de in de artikel 7, lid 1, van richtlijn 79/7 genoemde gronden voor afwijking van het beginsel van gelijke behandeling, noch door de in artikel 4, lid 2, neergelegde bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap, noch door een objectief verschil in gemiddelde levensverwachting tussen mannen en vrouwen kan worden gerechtvaardigd. In dit verband mag voor de berekening van die vergoeding niet worden uitgegaan van een veralgemening betreffende de gemiddelde levensverwachting van mannen en vrouwen, want een dergelijke veralgemening kan leiden tot discriminatie van mannelijke verzekerden ten opzichte van vrouwelijke verzekerden. Bovendien stuit de inaanmerkingneming van aan het geslacht gerelateerde algemene statistische gegevens op het feit dat het niet zeker is of een vrouwelijke verzekerde steeds een hogere levensverwachting heeft dan een mannelijke verzekerde van dezelfde leeftijd die zich in een vergelijkbare situatie bevindt.
(cf. punten 34, 37, 38, 40, dictum 1)
Het staat aan de nationale rechterlijke instantie te beoordelen of de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de lidstaat zijn vervuld wanneer een nationale regeling volgens welke het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen als actuariële factor voor de berekening van een wettelijke sociale prestatie ter zake van een arbeidsongeval wordt toegepast, artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid schendt. Verder zal deze rechterlijke instantie, met betrekking tot de vraag of een dergelijke nationale regeling een „voldoende gekwalificeerde” schending van het Unierecht vormt, met name rekening moeten houden met het feit dat het Hof nog geen uitspraak heeft gedaan over de geoorloofdheid van het gebruik van een op de gemiddelde levensverwachting naargelang van het geslacht gebaseerde factor bij de bepaling van een binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 vallende prestatie die op grond van een wettelijke socialezekerheidsregeling wordt betaald. De nationale rechterlijke instantie zal ook rekening moeten houden met de mogelijkheid die de Uniewetgever de lidstaten heeft geboden in artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten en in artikel 9, lid 1, sub h, van richtlijn 2006/54 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep. Die rechterlijke instantie zal bovendien niet uit het oog mogen verliezen dat het Hof op 1 maart 2011 (C‑236/09, EU:C:2011:100) heeft geoordeeld dat eerstgenoemde bepaling ongeldig is omdat zij inbreuk maakt op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
(cf. punt 51, dictum 2)