Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0213

    Impresa Pizzarotti

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijn 2004/18 – Toepassing ratione temporis – Beslissing van de aanbestedende dienst houdende keuze van het voor aanbesteding te volgen type procedure, die is vastgesteld vóór het verstrijken van termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht – Niet-toepasselijkheid van de richtlijn

    (Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 80, lid 1)

    2. Prejudiciële vragen – Verzoek tot uitlegging van bepalingen van een handeling van de Unie die op hoofdgeding niet van toepassing is – Ontvankelijkheid – Voorwaarde – Bepaling waarop het verzoek betrekking heeft, overgenomen in de handeling van de Unie die daadwerkelijk van toepassing is

    (Art. 267 VWEU)

    3. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken – Richtlijn 93/37 – Werkingssfeer – Overeenkomst met als hoofdvoorwerp de verwezenlijking van een bouwwerk dat voldoet aan de door de aanbestedende dienst omschreven eisen – Daaronder begrepen – Overeenkomst die voorziet in verhuur van het bouwwerk – Geen invloed

    (Richtlijnen van de Raad 92/50, art. 1, sub a‑iii, en 93/37, art. 1, sub a)

    4. Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot samenwerking – Verplichting voor een nationale rechterlijke instantie om interne procedureregels buiten toepassing te laten om een in kracht van gewijsde gegane beslissing opnieuw te onderzoeken – Geen – Uitzondering – Mogelijkheid om van nationale beslissingen terug te komen, waarin nationaal recht voorziet

    (Art. 4, lid 3, VEU; art. 267 VWEU)

    Samenvatting

    1. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 31, 33)

    2. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 34, 35)

    3. Artikel 1, sub a, van richtlijn 93/37 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken moet aldus worden uitgelegd dat een overeenkomst met als hoofdvoorwerp de verwezenlijking van een bouwwerk dat voldoet aan de door de aanbestedende dienst omschreven eisen, een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken vormt en dus niet valt onder de uitsluiting bedoeld in artikel 1, sub a‑iii, van richtlijn 92/50 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten, ook al omvat zij een verbintenis om het betrokken bouwwerk te verhuren.

    Voor de conclusie dat sprake is van een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken in de zin van richtlijn 93/37 is immers vereist dat de verwezenlijking van het geplande bouwwerk voldoet aan de nauwkeurig omschreven eisen van de aanbestedende dienst. Daarvan is sprake wanneer laatstgenoemde maatregelen heeft genomen om de kenmerken van het werk te definiëren of althans een beslissende invloed op het ontwerp ervan uit te oefenen. Doorslaggevend voor de kwalificatie van een opdracht is namelijk het hoofdvoorwerp daarvan en niet het bedrag van de aan de aannemer te betalen vergoeding of de in dat kader overeengekomen betaalregeling.

    (cf. punten 43, 44, 50, 52, dictum 1)

    4. Bij gebreke van een Unieregeling ter zake is het krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van de interne rechtsorde van die staten hoe het beginsel van het gezag van gewijsde ten uitvoer wordt gelegd, met inachtneming evenwel van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. In dat verband gebiedt het Unierecht de nationale rechter niet, nationale procedureregels die een beslissing gezag van gewijsde verlenen, buiten toepassing te laten, ook al zou daardoor een met dat recht strijdige nationale situatie kunnen worden opgeheven. Dit in aanmerking nemend moet, wanneer de toepasselijke interne procedureregels voorzien in de mogelijkheid voor de nationale rechter om onder bepaalde voorwaarden terug te komen op een in gezag van gewijsde gegane beslissing om de situatie met het nationale recht verenigbaar te maken, die mogelijkheid, gelet op de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, ook bestaan – mits aan die voorwaarden is voldaan – om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie weer in overeenstemming te brengen met de toepasselijke regeling van het Unierecht.

    Bijgevolg moet een nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak heeft gedaan zonder het Hof van Justitie van de Europese Unie krachtens artikel 267 VWEU om een prejudiciële beslissing te verzoeken, hetzij het gewijsde in zijn beslissing die heeft geleid tot een met de Unieregeling op het gebied van de overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken onverenigbare situatie aanvullen, hetzij op die beslissing terugkomen om rekening te houden met een later door dat Hof aan die regeling gegeven uitlegging, voor zover de toepasselijke interne procedureregels dit toestaan.

    (cf. punten 54, 59, 62, 64, dictum 2)

    Top

    Zaak C‑213/13

    Impresa Pizzarotti & C. Spa

    tegen

    Comune di Bari e.a.

    (verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Richtlijn 93/37/EEG — ‚Voorovereenkomst tot verhuur’ van nog te bouwen gebouwen — Nationale rechterlijke beslissing die in gezag van gewijsde is gegaan — Draagwijdte van het beginsel van gezag van gewijsde in een met het Unierecht onverenigbare situatie”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 juli 2014

    1. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijn 2004/18 – Toepassing ratione temporis – Beslissing van de aanbestedende dienst houdende keuze van het voor aanbesteding te volgen type procedure, die is vastgesteld vóór het verstrijken van termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht – Niet-toepasselijkheid van de richtlijn

      (Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 80, lid 1)

    2. Prejudiciële vragen – Verzoek tot uitlegging van bepalingen van een handeling van de Unie die op hoofdgeding niet van toepassing is – Ontvankelijkheid – Voorwaarde – Bepaling waarop het verzoek betrekking heeft, overgenomen in de handeling van de Unie die daadwerkelijk van toepassing is

      (Art. 267 VWEU)

    3. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken – Richtlijn 93/37 – Werkingssfeer – Overeenkomst met als hoofdvoorwerp de verwezenlijking van een bouwwerk dat voldoet aan de door de aanbestedende dienst omschreven eisen – Daaronder begrepen – Overeenkomst die voorziet in verhuur van het bouwwerk – Geen invloed

      (Richtlijnen van de Raad 92/50, art. 1, sub a‑iii, en 93/37, art. 1, sub a)

    4. Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot samenwerking – Verplichting voor een nationale rechterlijke instantie om interne procedureregels buiten toepassing te laten om een in kracht van gewijsde gegane beslissing opnieuw te onderzoeken – Geen – Uitzondering – Mogelijkheid om van nationale beslissingen terug te komen, waarin nationaal recht voorziet

      (Art. 4, lid 3, VEU; art. 267 VWEU)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 31, 33)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 34, 35)

    3.  Artikel 1, sub a, van richtlijn 93/37 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken moet aldus worden uitgelegd dat een overeenkomst met als hoofdvoorwerp de verwezenlijking van een bouwwerk dat voldoet aan de door de aanbestedende dienst omschreven eisen, een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken vormt en dus niet valt onder de uitsluiting bedoeld in artikel 1, sub a‑iii, van richtlijn 92/50 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten, ook al omvat zij een verbintenis om het betrokken bouwwerk te verhuren.

      Voor de conclusie dat sprake is van een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken in de zin van richtlijn 93/37 is immers vereist dat de verwezenlijking van het geplande bouwwerk voldoet aan de nauwkeurig omschreven eisen van de aanbestedende dienst. Daarvan is sprake wanneer laatstgenoemde maatregelen heeft genomen om de kenmerken van het werk te definiëren of althans een beslissende invloed op het ontwerp ervan uit te oefenen. Doorslaggevend voor de kwalificatie van een opdracht is namelijk het hoofdvoorwerp daarvan en niet het bedrag van de aan de aannemer te betalen vergoeding of de in dat kader overeengekomen betaalregeling.

      (cf. punten 43, 44, 50, 52, dictum 1)

    4.  Bij gebreke van een Unieregeling ter zake is het krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van de interne rechtsorde van die staten hoe het beginsel van het gezag van gewijsde ten uitvoer wordt gelegd, met inachtneming evenwel van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. In dat verband gebiedt het Unierecht de nationale rechter niet, nationale procedureregels die een beslissing gezag van gewijsde verlenen, buiten toepassing te laten, ook al zou daardoor een met dat recht strijdige nationale situatie kunnen worden opgeheven. Dit in aanmerking nemend moet, wanneer de toepasselijke interne procedureregels voorzien in de mogelijkheid voor de nationale rechter om onder bepaalde voorwaarden terug te komen op een in gezag van gewijsde gegane beslissing om de situatie met het nationale recht verenigbaar te maken, die mogelijkheid, gelet op de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, ook bestaan – mits aan die voorwaarden is voldaan – om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie weer in overeenstemming te brengen met de toepasselijke regeling van het Unierecht.

      Bijgevolg moet een nationale rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak heeft gedaan zonder het Hof van Justitie van de Europese Unie krachtens artikel 267 VWEU om een prejudiciële beslissing te verzoeken, hetzij het gewijsde in zijn beslissing die heeft geleid tot een met de Unieregeling op het gebied van de overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken onverenigbare situatie aanvullen, hetzij op die beslissing terugkomen om rekening te houden met een later door dat Hof aan die regeling gegeven uitlegging, voor zover de toepasselijke interne procedureregels dit toestaan.

      (cf. punten 54, 59, 62, 64, dictum 2)

    Top