EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0190

Márquez Samohano

Zaak C‑190/13

Antonio Márquez Samohano

tegen

Universitat Pompeu Fabra

(verzoek van de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona om een prejudiciële beslissing)

„Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Universiteiten — Geassocieerde docenten — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 5, punt 1 — Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Begrip ‚objectieve redenen’ — Clausule 3 — Begrip ‚arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ — Sancties — Recht op vergoeding — Verschil in behandeling met werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 maart 2014

  1. Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding

    (Art. 267 VWEU)

  2. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de overheidssector – Werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, aangeworven als geassocieerde docent – Daaronder begrepen

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausules 2, punt 1, en 3, punt 1)

  3. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Objectieve redenen die de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen – Toepassing op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector – Nationale regeling die de universiteiten toestaat opeenvolgende met geassocieerde docenten gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te vernieuwen – Geen beperking aan de maximumduur en het aantal vernieuwingen van deze overeenkomsten – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Vernieuwing van deze overeenkomsten die in tijdelijke behoeften beoogt te voorzien en geschikt lijkt om het nagestreefde legitieme doel van sociale politiek te bereiken – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 35)

  2.  Uit de bewoordingen zelf van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, blijkt dat de werkingssfeer daarvan ruim is opgevat aangezien de raamovereenkomst in het algemeen geldt voor „werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat”. Bovendien omvat de definitie van het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst, zoals vermeld in clausule 3, punt 1, daarvan, alle werknemers zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever.

    Hieruit volgt dat een werknemer, zoals een geassocieerde docent aan een universiteit, wiens arbeidsovereenkomst volgens de bepalingen van nationaal recht noodzakelijkerwijs is gesloten voor bepaalde tijd, binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst valt.

    (cf. punten 38, 39)

  3.  Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan universiteiten opeenvolgende met geassocieerde docenten gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen vernieuwen zonder enige beperking aan de maximumduur en het aantal vernieuwingen van deze overeenkomsten, wanneer dergelijke overeenkomsten zijn gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden in de zin van punt 1, sub a, van deze clausule, wat ter beoordeling van de verwijzende rechterlijke instantie staat. Het staat echter eveneens aan de verwijzende rechterlijke instantie om in concreto na te gaan of de vernieuwing van deze arbeidsovereenkomsten daadwerkelijk in tijdelijke behoeften beoogde te voorzien en of die nationale regeling niet in werkelijkheid is gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende behoeften op het gebied van de aanwerving van onderwijzend personeel.

    Het blijkt dat deze regeling, onder voorbehoud van het onderzoek dat dient te worden verricht door de verwijzende rechterlijke instantie, die als enige bevoegd is om het nationale recht uit te leggen, overeenkomstig clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst, de precieze en concrete omstandigheden vastlegt waarin arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd mogen worden gesloten en vernieuwd met het oog op de tewerkstelling van geassocieerde docenten, en dat zij aan een werkelijke behoefte beantwoordt. Dergelijke overeenkomsten lijken bovendien geschikt om het nagestreefde legitieme doel van sociale politiek te bereiken dat erin bestaat om, binnen specifieke vakgebieden, het universitaire onderwijs te verrijken met de ervaring van erkende deskundigen, aangezien deze overeenkomsten de mogelijkheid bieden om rekening te houden met de evolutie van zowel de bekwaamheid van de betrokkenen in de betrokken vakgebieden als de behoeften van de universiteiten.

    (cf. punten 45, 49, 50, 60 en dictum)

Top