EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0146

Spanje/Parlement en Raad

Zaak C‑146/13

Koninkrijk Spanje

tegen

Europees Parlement

en

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring — Uitvoering van nauwere samenwerking — Instelling van eenheidsoctrooibescherming — Verordening (EU) nr. 1257/2012 — Artikel 118, eerste alinea, VWEU — Rechtsgrondslag — Artikel 291 VWEU — Delegatie van bevoegdheden aan organen buiten de Europese Unie — Beginselen van autonomie en uniforme toepassing van het Unierecht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 mei 2015

  1. Harmonisatie van de wetgevingen — Industriële en commerciële eigendom — Octrooirecht — Europees octrooi met eenheidswerking — Verordening nr. 1257/2012 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van de eenheidswerking — Doel

    [Verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, en 2, b) en c)]

  2. Handelingen van de instellingen — Keuze van de rechtsgrondslag — Criteria — Verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming — Vaststelling op grond van artikel 118, eerste alinea, VWEU — Toelaatbaarheid

    (Art. 4 VWEU en 118, eerste alinea, VWEU; verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

  3. Beroep tot nietigverklaring — Middelen — Misbruik van bevoegdheid — Begrip

    (Art. 263 VWEU)

  4. Handelingen van de instellingen — Verordeningen — Uitvoering door de lidstaten — Verplichting om juridisch bindende handelingen van de Unie uit te voeren — Begrip — Vaststelling door verordening nr. 1257/2012 van de hoogte van de jaartaksen voor Europese octrooien, zodat het Europees Octrooibureau taken kan uitvoeren waarmee het moet worden belast door de aan de nauwere samenwerking op het gebied van het eenheidsoctrooi deelnemende lidstaten — Daaronder begrepen — Schending van artikel 291 VWEU vanwege de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan die lidstaten en niet aan de Commissie of de Raad — Geen

    [Art. 291, leden 1 en 2, VWEU; verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 9, leden 1, e), en 2]

  5. Instellingen van de Europese Unie — Uitoefening van de bevoegdheden — Delegatie — Delegatie aan het Europees Octrooibureau of aan de aan de nauwere samenwerking op het gebied van het eenheidsoctrooi deelnemende lidstaten — Geen

    (Verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

  6. Beroep tot nietigverklaring — Bevoegdheid van de Unierechter — Onderzoek van de rechtmatigheid van een internationale overeenkomst of een nationale handeling — Daarvan uitgesloten

    (Art. 263 VWEU)

  7. Handelingen van de instellingen — Verordeningen — Rechtstreekse toepasselijkheid — Uitvoeringsbevoegdheid toegekend aan lidstaten — Toelaatbaarheid

    (Art. 288, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

  1.  Verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming heeft geenszins tot doel een kader te scheppen, ook niet gedeeltelijk, voor de voorwaarden voor de verlening van Europese octrooien, welke voorwaarden niet door het Unierecht, maar uitsluitend door het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien worden geregeld, en voorziet evenmin in de integratie in het recht van de Unie van de in dat verdrag vervatte procedure voor de verlening van Europese octrooien.

    Integendeel, uit de omstandigheid dat verordening nr. 1257/2012 volgens artikel 1, lid 2, ervan een „bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien” is, volgt noodzakelijkerwijs dat de verordening slechts vaststelt onder welke voorwaarden een reeds door het Europees Octrooibureau overeenkomstig dat verdrag afgegeven Europees octrooi op verzoek van de octrooihouder eenheidswerking kan krijgen en wat die eenheidswerking inhoudt.

    (cf. punten 30, 31)

  2.  De keuze van de rechtsgrondslag van een handeling van de Unie moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, waaronder met name het doel en de inhoud van die handeling.

    Aangaande het doel van verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, die is gebaseerd op artikel 118, eerste alinea, VWEU, is het zo dat de verordening strekt tot instelling van eenheidsoctrooibescherming en dat haar bepalingen de wil van de Uniewetgever tot uitdrukking brengen om in de deelnemende lidstaten te zorgen voor uniforme bescherming. Hieruit volgt dat de bij de verordening ingevoerde eenheidsoctrooibescherming geschikt is om te voorkomen dat in de deelnemende lidstaten verschillen ontstaan bij de octrooibescherming, en derhalve is gericht op eenvormige bescherming in de zin van artikel 118, eerste alinea, VWEU. Deze bepaling is dus de juiste rechtsgrondslag voor de vaststelling van verordening nr. 1257/2012.

    Krachtens artikel 118, eerste alinea, VWEU kan de Uniewetgever maatregelen vaststellen voor de invoering van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de hele Unie te bewerkstelligen. In deze bij het Verdrag van Lissabon in het VWEU opgenomen bepaling wordt specifiek verwezen naar de totstandbrenging en de werking van de interne markt, een gebied waarop de Unie gedeelde bevoegdheden heeft ingevolge artikel 4 VWEU. Verder is het met betrekking tot de in die bepaling gebruikte woorden „in de hele Unie” zo dat, aangezien de door dit artikel toegekende bevoegdheid wordt uitgeoefend in het kader van nauwere samenwerking, de aldus ingevoerde Europese intellectuele-eigendomstitel en de eenvormige bescherming die deze biedt niet in de hele Unie, maar uitsluitend op het grondgebied van de deelnemende lidstaten dienen te gelden.

    (cf. punten 39‑41, 43, 44, 51, 52)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 56)

  4.  Bij de vaststelling van de hoogte van de nationale jaartaksen voor Europese octrooien en van het aandeel in de verdeling van de jaartaksen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, is er sprake van de uitvoering van een juridisch bindende Unierechtelijke handeling in de zin van artikel 291, lid 1, VWEU. Die jaartaksen moeten immers noodzakelijkerwijs de kosten dekken die door het Europees Octrooibureau worden gemaakt bij de uitvoering van de aanvullende taken waarmee de deelnemende lidstaten het Europees Octrooibureau moeten belasten in de zin van artikel 143 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien. Die taken hangen nauw samen met de uitvoering van de bij verordening nr. 1257/2012 ingestelde eenheidsoctrooibescherming.

    Voorts kan niet op goede gronden staande worden gehouden dat de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de deelnemende lidstaten een schending oplevert van artikel 291, lid 2, VWEU omdat eenvormige uitvoeringsvoorwaarden nodig zijn ter uitvoering van artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1257/2012. Artikel 9, lid 1, onder e), van die verordening bepaalt weliswaar dat de deelnemende lidstaten het Europees Octrooibureau belasten met het innen en beheren van jaartaksen voor Europese octrooien, maar nergens in de verordening staat dat de hoogte van de jaartaksen uniform moet zijn voor alle deelnemende lidstaten. Bovendien volgt uit het feit dat verordening nr. 1257/2012 een bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien is, en uit de omstandigheid dat de hoogte van de jaartaksen en het aandeel in de verdeling van de jaartaksen worden vastgesteld door een beperkte commissie van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie, noodzakelijkerwijze dat hoe dan ook de deelnemende lidstaten en niet de Commissie of de Raad alle maatregelen moeten nemen die nodig zijn ter uitvoering van artikel 9, lid 2, van die verordening, aangezien de Unie, in tegenstelling tot haar lidstaten, geen partij is bij dat verdrag.

    (cf. punten 73‑75, 78, 81‑83)

  5.  De Uniewetgever heeft geen hem krachtens het Unierecht toekomende uitvoeringsbevoegdheden gedelegeerd aan de aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming deelnemende lidstaten of aan het Europees Octrooibureau, zodat de in de rechtspraak van het Hof over delegatie van discretionaire bevoegdheid ontwikkelde beginselen niet kunnen worden toegepast.

    (cf. punten 84, 87)

  6.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 101, 102)

  7.  De rechtstreekse toepasselijkheid van een verordening, waarin artikel 288, tweede alinea, VWEU voorziet, veronderstelt dat deze in werking treedt en ten gunste of ten laste van de rechtssubjecten wordt toegepast zonder dat daartoe enige maatregel tot opneming in het nationale recht is vereist, behalve wanneer de betrokken verordening het aan de lidstaten overlaat zelf de wettelijke, bestuursrechtelijke en financiële maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de verordening.

    Dat is het geval met verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, aangezien de Uniewetgever het aan de lidstaten heeft overgelaten om, met het oog op de toepassing van de bepalingen van de verordening, enerzijds een aantal maatregelen vast te stellen binnen het juridische kader van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien en anderzijds het gemeenschappelijk octrooigerecht op te richten, welk gerecht, zoals in de overwegingen 24 en 25 van de verordening is aangegeven, essentieel is om een goede werking van het eenheidsoctrooi, de consistentie van de rechtspraak en aldus de rechtszekerheid, en kosteneffectiviteit voor de octrooihouders te waarborgen.

    (cf. punten 105, 106)

Top

Zaak C‑146/13

Koninkrijk Spanje

tegen

Europees Parlement

en

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring — Uitvoering van nauwere samenwerking — Instelling van eenheidsoctrooibescherming — Verordening (EU) nr. 1257/2012 — Artikel 118, eerste alinea, VWEU — Rechtsgrondslag — Artikel 291 VWEU — Delegatie van bevoegdheden aan organen buiten de Europese Unie — Beginselen van autonomie en uniforme toepassing van het Unierecht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 mei 2015

  1. Harmonisatie van de wetgevingen – Industriële en commerciële eigendom – Octrooirecht – Europees octrooi met eenheidswerking – Verordening nr. 1257/2012 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van de eenheidswerking – Doel

    [Verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, en 2, b) en c)]

  2. Handelingen van de instellingen – Keuze van de rechtsgrondslag – Criteria – Verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming – Vaststelling op grond van artikel 118, eerste alinea, VWEU – Toelaatbaarheid

    (Art. 4 VWEU en 118, eerste alinea, VWEU; verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

  3. Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Misbruik van bevoegdheid – Begrip

    (Art. 263 VWEU)

  4. Handelingen van de instellingen – Verordeningen – Uitvoering door de lidstaten – Verplichting om juridisch bindende handelingen van de Unie uit te voeren – Begrip – Vaststelling door verordening nr. 1257/2012 van de hoogte van de jaartaksen voor Europese octrooien, zodat het Europees Octrooibureau taken kan uitvoeren waarmee het moet worden belast door de aan de nauwere samenwerking op het gebied van het eenheidsoctrooi deelnemende lidstaten – Daaronder begrepen – Schending van artikel 291 VWEU vanwege de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan die lidstaten en niet aan de Commissie of de Raad – Geen

    [Art. 291, leden 1 en 2, VWEU; verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 9, leden 1, e), en 2]

  5. Instellingen van de Europese Unie – Uitoefening van de bevoegdheden – Delegatie – Delegatie aan het Europees Octrooibureau of aan de aan de nauwere samenwerking op het gebied van het eenheidsoctrooi deelnemende lidstaten – Geen

    (Verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

  6. Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Onderzoek van de rechtmatigheid van een internationale overeenkomst of een nationale handeling – Daarvan uitgesloten

    (Art. 263 VWEU)

  7. Handelingen van de instellingen – Verordeningen – Rechtstreekse toepasselijkheid – Uitvoeringsbevoegdheid toegekend aan lidstaten – Toelaatbaarheid

    (Art. 288, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

  1.  Verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming heeft geenszins tot doel een kader te scheppen, ook niet gedeeltelijk, voor de voorwaarden voor de verlening van Europese octrooien, welke voorwaarden niet door het Unierecht, maar uitsluitend door het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien worden geregeld, en voorziet evenmin in de integratie in het recht van de Unie van de in dat verdrag vervatte procedure voor de verlening van Europese octrooien.

    Integendeel, uit de omstandigheid dat verordening nr. 1257/2012 volgens artikel 1, lid 2, ervan een „bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien” is, volgt noodzakelijkerwijs dat de verordening slechts vaststelt onder welke voorwaarden een reeds door het Europees Octrooibureau overeenkomstig dat verdrag afgegeven Europees octrooi op verzoek van de octrooihouder eenheidswerking kan krijgen en wat die eenheidswerking inhoudt.

    (cf. punten 30, 31)

  2.  De keuze van de rechtsgrondslag van een handeling van de Unie moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, waaronder met name het doel en de inhoud van die handeling.

    Aangaande het doel van verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, die is gebaseerd op artikel 118, eerste alinea, VWEU, is het zo dat de verordening strekt tot instelling van eenheidsoctrooibescherming en dat haar bepalingen de wil van de Uniewetgever tot uitdrukking brengen om in de deelnemende lidstaten te zorgen voor uniforme bescherming. Hieruit volgt dat de bij de verordening ingevoerde eenheidsoctrooibescherming geschikt is om te voorkomen dat in de deelnemende lidstaten verschillen ontstaan bij de octrooibescherming, en derhalve is gericht op eenvormige bescherming in de zin van artikel 118, eerste alinea, VWEU. Deze bepaling is dus de juiste rechtsgrondslag voor de vaststelling van verordening nr. 1257/2012.

    Krachtens artikel 118, eerste alinea, VWEU kan de Uniewetgever maatregelen vaststellen voor de invoering van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de hele Unie te bewerkstelligen. In deze bij het Verdrag van Lissabon in het VWEU opgenomen bepaling wordt specifiek verwezen naar de totstandbrenging en de werking van de interne markt, een gebied waarop de Unie gedeelde bevoegdheden heeft ingevolge artikel 4 VWEU. Verder is het met betrekking tot de in die bepaling gebruikte woorden „in de hele Unie” zo dat, aangezien de door dit artikel toegekende bevoegdheid wordt uitgeoefend in het kader van nauwere samenwerking, de aldus ingevoerde Europese intellectuele-eigendomstitel en de eenvormige bescherming die deze biedt niet in de hele Unie, maar uitsluitend op het grondgebied van de deelnemende lidstaten dienen te gelden.

    (cf. punten 39‑41, 43, 44, 51, 52)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 56)

  4.  Bij de vaststelling van de hoogte van de nationale jaartaksen voor Europese octrooien en van het aandeel in de verdeling van de jaartaksen als bedoeld in artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, is er sprake van de uitvoering van een juridisch bindende Unierechtelijke handeling in de zin van artikel 291, lid 1, VWEU. Die jaartaksen moeten immers noodzakelijkerwijs de kosten dekken die door het Europees Octrooibureau worden gemaakt bij de uitvoering van de aanvullende taken waarmee de deelnemende lidstaten het Europees Octrooibureau moeten belasten in de zin van artikel 143 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien. Die taken hangen nauw samen met de uitvoering van de bij verordening nr. 1257/2012 ingestelde eenheidsoctrooibescherming.

    Voorts kan niet op goede gronden staande worden gehouden dat de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de deelnemende lidstaten een schending oplevert van artikel 291, lid 2, VWEU omdat eenvormige uitvoeringsvoorwaarden nodig zijn ter uitvoering van artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1257/2012. Artikel 9, lid 1, onder e), van die verordening bepaalt weliswaar dat de deelnemende lidstaten het Europees Octrooibureau belasten met het innen en beheren van jaartaksen voor Europese octrooien, maar nergens in de verordening staat dat de hoogte van de jaartaksen uniform moet zijn voor alle deelnemende lidstaten. Bovendien volgt uit het feit dat verordening nr. 1257/2012 een bijzondere overeenkomst in de zin van artikel 142 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien is, en uit de omstandigheid dat de hoogte van de jaartaksen en het aandeel in de verdeling van de jaartaksen worden vastgesteld door een beperkte commissie van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie, noodzakelijkerwijze dat hoe dan ook de deelnemende lidstaten en niet de Commissie of de Raad alle maatregelen moeten nemen die nodig zijn ter uitvoering van artikel 9, lid 2, van die verordening, aangezien de Unie, in tegenstelling tot haar lidstaten, geen partij is bij dat verdrag.

    (cf. punten 73‑75, 78, 81‑83)

  5.  De Uniewetgever heeft geen hem krachtens het Unierecht toekomende uitvoeringsbevoegdheden gedelegeerd aan de aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming deelnemende lidstaten of aan het Europees Octrooibureau, zodat de in de rechtspraak van het Hof over delegatie van discretionaire bevoegdheid ontwikkelde beginselen niet kunnen worden toegepast.

    (cf. punten 84, 87)

  6.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 101, 102)

  7.  De rechtstreekse toepasselijkheid van een verordening, waarin artikel 288, tweede alinea, VWEU voorziet, veronderstelt dat deze in werking treedt en ten gunste of ten laste van de rechtssubjecten wordt toegepast zonder dat daartoe enige maatregel tot opneming in het nationale recht is vereist, behalve wanneer de betrokken verordening het aan de lidstaten overlaat zelf de wettelijke, bestuursrechtelijke en financiële maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de verordening.

    Dat is het geval met verordening nr. 1257/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, aangezien de Uniewetgever het aan de lidstaten heeft overgelaten om, met het oog op de toepassing van de bepalingen van de verordening, enerzijds een aantal maatregelen vast te stellen binnen het juridische kader van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien en anderzijds het gemeenschappelijk octrooigerecht op te richten, welk gerecht, zoals in de overwegingen 24 en 25 van de verordening is aangegeven, essentieel is om een goede werking van het eenheidsoctrooi, de consistentie van de rechtspraak en aldus de rechtszekerheid, en kosteneffectiviteit voor de octrooihouders te waarborgen.

    (cf. punten 105, 106)

Top