Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0599

    Jetair en BTWE Travel4you

    Zaak C‑599/12

    Jetair NV en BTW-eenheid BTWE Travel4you

    tegen

    FOD Financiën

    (verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge om een prejudiciële beslissing)

    „Btw — Bijzondere regeling voor reisbureaus — Handelingen buiten de Europese Unie — Zesde richtlijn 77/388/EEG — Artikel 28, lid 3 — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 370 — ,Standstill’-clausule — Wijziging van de nationale wetgeving tijdens de omzettingsperiode”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 maart 2014

    1. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Mogelijkheid voor de lidstaten om bepaalde belastingen bij wijze van overgangsmaatregel te handhaven – Verplichtingen van de lidstaten tijdens de termijn voor omzetting in nationaal recht – Verplichting om geen bepalingen vast te stellen die het door de richtlijn voorgeschreven resultaat in het gedrang kunnen brengen – Belasting van diensten van reisbureaus in verband met reizen buiten de Unie – Toelaatbaarheid

      (Richtlijnen van de Raad 77/388, art. 15, 26, lid 3, 28, leden 3 en 4, en bijlage E, en 2006/112, art. 370)

    2. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Bijzondere regeling voor reisbureaus – Diensten van reisbureaus met betrekking tot reizen buiten de Unie – Nationale regeling die deze diensten niet gelijkstelt met vrijgestelde handelingen van tussenpersonen – Toelaatbaarheid

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 309 en 370)

    3. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Mogelijkheid voor de lidstaten om bepaalde belastingen bij wijze van overgangsmaatregel te handhaven – Omvang – Belasting van diensten van reisbureaus in verband met reizen buiten de Unie – Schending van het recht van de Unie – Geen

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 309 en 370, en bijlage X, deel A, punt 4)

    4. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Bijzondere regeling voor reisbureaus – Nationale regeling die reisbureaus anders behandelt dan tussenpersonen – Belasting van diensten met betrekking tot reizen buiten de Unie alleen indien deze worden verleend door reisbureaus – Toelaatbaarheid

      (Richtlijnen van de Raad 77/388, art. 26, lid 1, en 2006/112, art. 306)

    1.  Artikel 28, lid 3, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, en artikel 370 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, verzetten zich niet tegen de invoering door een lidstaat, vóór 1 januari 1978, tijdens de omzettingsperiode van de Zesde richtlijn, van een bepaling tot wijziging van de bestaande wetgeving waarbij handelingen van reisbureaus met betrekking tot reizen buiten de Europese Unie aan de belasting over de toegevoegde waarde worden onderworpen.

      De lidstaten waaraan een richtlijn is gericht, dienen zich tijdens de omzettingsperiode te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden kunnen brengen.

      Uit de bewoordingen van artikel 28, leden 3 en 4, van de Zesde richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 15 ervan en bijlage E erbij, blijkt echter dat de wetgever van de Unie de lidstaten waarvan de wetgeving vóór 1 januari 1978 bepaalde dat de in artikel 26, lid 3, van deze richtlijn bedoelde diensten worden belast, de bevoegdheid heeft verleend af te wijken van de verplichting deze diensten vrij te stellen.

      Lidstaten die deze diensten op 1 januari 1978 belastten, konden daarmee na deze datum dus doorgaan. Daar de Zesde richtlijn uitdrukkelijk deze datum heeft gesteld als beginpunt voor de eventuele handhaving van belasting, kan niet worden gezegd dat een vóór deze datum, tijdens de omzettingsperiode van deze richtlijn, vastgestelde wet waarbij deze diensten worden belast, de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kon brengen.

      (cf. punten 31, 35, 37, 38, dictum 1)

    2.  Een lidstaat schendt artikel 309 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde niet door diensten van reisbureaus die betrekking hebben op reizen buiten de Europese Unie, niet gelijk te stellen met vrijgestelde handelingen van tussenpersonen en deze diensten te onderwerpen aan de belasting over de toegevoegde waarde, indien zij in de betrokken lidstaat op 1 januari 1978 werden belast.

      Artikel 370 van deze richtlijn staat de lidstaten immers toe af te wijken van artikel 309 door hun de mogelijkheid te bieden deze diensten te belasten als deze op 1 januari 1978 werden belast.

      Een lidstaat die aan deze voorwaarde voldoet, is dus niet gehouden de bepalingen van artikel 309 van deze richtlijn toe te passen.

      (cf. punten 41‑43, dictum 2)

    3.  Artikel 370 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage X, deel A, punt 4, bij deze richtlijn, schendt het recht van de Unie niet door de lidstaten de mogelijkheid te bieden diensten van reisbureaus in verband met reizen buiten de Europese Unie te blijven belasten.

      Doordat dat artikel de lidstaten een dergelijke bevoegdheid toekent, ontstaan verschillen tussen het stelsel van lidstaten die er gebruik van maken door deze diensten te belasten, en het stelsel van lidstaten die de regels van artikel 309 van deze richtlijn toepassen en deze diensten vrijstellen.

      Deze mogelijkheid vormt echter een uitzondering, die slechts beschikbaar is als aan de in dat artikel genoemde voorwaarde is voldaan.

      In dat verband komt uit de handhaving van deze uitzonderingsregeling naar voren dat de harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde geleidelijk verloopt en nog gedeeltelijk is.

      Zolang de wetgever van de Unie geen definitieve regeling heeft vastgesteld en de lidstaten hun bestaande wetgeving kunnen handhaven, kunnen er verschillen blijven bestaan tussen de lidstaten zonder dat zulks in strijd is met het recht van de Unie.

      (cf. punten 46‑48, 50, 51, dictum 3)

    4.  Een lidstaat schendt het recht van de Unie, inzonderheid het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van fiscale neutraliteit, niet door reisbureaus anders te behandelen dan tussenpersonen en door een regel te stellen op grond waarvan diensten die betrekking hebben op reizen buiten de Europese Unie alleen worden belast indien zij worden verleend door die reisbureaus, maar niet indien zij worden verleend door tussenpersonen. Het begrip reisbureau wordt hier verstaan in de zin van artikel 26, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting en artikel 306 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

      Het gelijkheidsbeginsel, waarvan het beginsel van fiscale neutraliteit de vertaling op het vlak van de belasting over de toegevoegde waarde vormt, vereist namelijk dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is.

      De wetgever van de Unie was echter van oordeel dat deze twee categorieën reisbureaus zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden. In dat verband worden de door de Zesde richtlijn bedoelde reisbureaus daardoor gekenmerkt dat zij ondernemers zijn die op eigen naam reizen organiseren en die voor de levering van de diensten die gewoonlijk met dit soort activiteit zijn verbonden, belastingplichtige derden inschakelen.

      (cf. punten 53, 55, 58, dictum 4)

    Top